Magnificate Dominum
x
Gebruik de knoppen om door de historische teksten te lopen:
Informatie over dit document
Magnificate Dominum
Over het priesterschap - tot Kardinalen en Bisschoppen
Paus Pius XII
2 november 1954
Pauselijke geschriften - Toespraken
1955, Ecclesia Docens, uitg. Gooi & Sticht 0777
Vert. uit het Latijn
Tussentitels: redactie Ecclesia Docens
Zie de gebruiksvoorwaarden van de documenten
Tussentitels: redactie Ecclesia Docens
Zie de gebruiksvoorwaarden van de documenten
2 november 1954
Dr. M. H. Mulders C.ss.R.
10 september 2022
1611
nl
Referenties naar dit document: 7
Open uitgebreid overzichtReferenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
Uitklappen
- Inhoud
1
Begroeting
"Verheerlijkt de Heer met mij en laat ons te samen Zijn Naam verheffen" (Ps. 34, 4)[b:Ps. 34, 4], want terwijl door een nieuwe gunst van de hemel onze wensen zijn vervuld, valt ons ook nog het geluk ten deel, dat wij ons heden mogen verheugen om de welkome tegenwoordigheid van u, beminde zonen en dierbare broeders, en u in zeer groot getal om ons verzameld mogen zien. Het feit zelf van het nieuwe liturgische feest van Maria, Koningin van hemel en aarde, dat wij zo pas plechtig hebben afgekondigd, vermeerdert nog onze heilige blijdschap, omdat het de kinderen ten zeerste past, hun vreugde te uiten, als zij de eer van hun moeder verhoogd zien.
"Verheerlijkt de Heer met mij en laat ons te samen Zijn Naam verheffen" (Ps. 34, 4)[b:Ps. 34, 4], want terwijl door een nieuwe gunst van de hemel onze wensen zijn vervuld, valt ons ook nog het geluk ten deel, dat wij ons heden mogen verheugen om de welkome tegenwoordigheid van u, beminde zonen en dierbare broeders, en u in zeer groot getal om ons verzameld mogen zien. Het feit zelf van het nieuwe liturgische feest van Maria, Koningin van hemel en aarde, dat wij zo pas plechtig hebben afgekondigd, vermeerdert nog onze heilige blijdschap, omdat het de kinderen ten zeerste past, hun vreugde te uiten, als zij de eer van hun moeder verhoogd zien.
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- === Inleidend gedeelte
- HOOFDSTUK 1 Onder het teken van Christus-Koning
- Paragraaf 1 Een betekenisvol samentreffen: het pontificaat begint in het 40e jaar na de toewijding van het mensdom aan Jezus’ goddelijk Hart.
2
Vol hartelijke instemming en met de hoogste vreugde ontvingen wij toen de encycliek Annum Sacrum[1025] als een boodschap uit de hemel. Het was bij de aanvang van ons priesterschap, toen wij de altaardienst mochten beginnen en de woorden mochten spreken: "Ik zal opgaan tot het altaar Gods". (Ps. 43, 4)[b:Ps. 43, 4] En met welk een vurige geestdrift verenigden wij ons hart met de gedachten en de bedoelingen, die de ziel waren van dat voorschrift, van die waarlijk providentiele daad van een paus, die de zichtbare en de verborgen wonden van zijn tijd met zulk een scherpen geestesblik doorschouwde. Wij kunnen dan ook niet anders dan onze dankbaarheid betuigen aan God, dat Hij het begin van ons pontificaat liet samenvallen met het jaar, waarin de herinnering gevierd wordt aan die gedenkwaardige gebeurtenis, die het eerste jaar van ons priesterschap zulk een zoete vreugde bracht. Met gretigheid grijpen wij deze gunstige omstandigheid aan, en ons aansluitend bij de heilige inzichten van onze voorganger willen wij van de hulde „aan de Koning der koningen en de Heer der heersers" (1 Tim. 6, 15; Openb. 19, 16)[[b:1 Tim. 6, 15; Openb. 19, 16]] als het ware het Introïtusgebed maken van ons pontificaat. Die hulde moet het begin en het einddoel zijn van onze verlangens en onze hoop, van ons werk als leraar en herder, van ons dragen van de moeilijkheden en zorgen, die wij uitsluitend wijden aan de uitbreiding van het rijk van Jezus Christus.
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- === Inleiding
2
Maria Koningin beschermt op bijzondere wijze de bisschoppen
Als de allerzaligste Maagd Maria Koningin is van allen, dan is zij dat toch zeker op bijzondere wijze en met meer reden voor uw persoon en voor uw plannen en ondernemingen, omdat zij steeds onder de bijzondere hoge eretitel van Koningin van de apostelen werd aangeroepen. Wat toch zal zij, die de moeder is van de schone liefde, de godsvrucht, de kennis en de heilige hoop, vuriger verlangen, waartoe zal zij liever helpen, dan dat de echte verering van de ware God dieper wortel schiet in de zielen, dat de liefde vuriger opvlamt, dat de zuivere vreze Gods de plannen leidt, de zekere hoop op de onsterfelijke beloften de aardse ballingschap vertroost? Dit alles nu wordt aan de mensen gegeven door de zorg en de ijver, waarmee gij uw apostolisch ambt vervult, opdat zij matig, rechtvaardig en vroom dit vergankelijk leven leiden en eens een onvergankelijk geluk in de hemel bereiken. Onder leiding en bescherming van de Maagd Maria, onze Moeder en meesteres, wilden wij daarom tot u spreken over enkele zaken, die, naar wij vast vertrouwen, nuttig zullen zijn voor u bij de arbeid, waardoor gij vol toewijding Gods akker bewerkt.
Als de allerzaligste Maagd Maria Koningin is van allen, dan is zij dat toch zeker op bijzondere wijze en met meer reden voor uw persoon en voor uw plannen en ondernemingen, omdat zij steeds onder de bijzondere hoge eretitel van Koningin van de apostelen werd aangeroepen. Wat toch zal zij, die de moeder is van de schone liefde, de godsvrucht, de kennis en de heilige hoop, vuriger verlangen, waartoe zal zij liever helpen, dan dat de echte verering van de ware God dieper wortel schiet in de zielen, dat de liefde vuriger opvlamt, dat de zuivere vreze Gods de plannen leidt, de zekere hoop op de onsterfelijke beloften de aardse ballingschap vertroost? Dit alles nu wordt aan de mensen gegeven door de zorg en de ijver, waarmee gij uw apostolisch ambt vervult, opdat zij matig, rechtvaardig en vroom dit vergankelijk leven leiden en eens een onvergankelijk geluk in de hemel bereiken. Onder leiding en bescherming van de Maagd Maria, onze Moeder en meesteres, wilden wij daarom tot u spreken over enkele zaken, die, naar wij vast vertrouwen, nuttig zullen zijn voor u bij de arbeid, waardoor gij vol toewijding Gods akker bewerkt.
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
3
Op het eind van de maand Mei van dit jaar hebben wij een toespraak gehouden tot de bisschoppen, die in groten getale uit heel de wereld naar Rome waren gekomen om hun eerbied, liefde en hulde te betuigen voor paus Pius X, aan wie wij toen de eer der heiligen hebben toegekend. Wij spraken toen over het leergezag, dat krachtens goddelijke instelling en goddelijk voorrecht toekomt aan de opvolgers van de apostelen onder oppergezag van de paus van Rome. vgl: Bij gelegenheid van de Heiligverklaring van Paus Pius X[[[814]]] Nu zich deze geschikte gelegenheid aanbiedt, willen wij onze rede van destijds voortzetten en gaan spreken over de beide andere ambten, die - nauw met het eerste verbonden - u zijn toevertrouwd en die uw aandacht en zorg vragen, nl. over het priesterschap en de bestuursmacht.
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 1 Het priesterschap
- Artikel 1 Pius X, voorbeeld van de priester
4
Laten wij geest en hart weer richten op de heilige Paus Pius X.
Referenties naar alinea 4: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
5
Uit zijn levensbeschrijving weten wij, wat het altaar en het eucharistisch offer voor hem betekende, en dat wel vanaf de dag, waarop hij de eerstelingen van zijn priesterschap aan de allerhoogste God opdroeg, toen hij als neomist diep bewogen voor het eerst aan de voet van het altaar sprak: "Ik zal opgaan tot het altaar van God", en verder heel zijn priesterleven door; toen hij pastoor was of op het seminarie als geestelijk leidsman was aangesteld; toen hij bisschop was gewijd, patriarch en kardinaal was benoemd; ten slotte toen hij tot Paus was gekozen. Voor hem zijn altaar en eucharistisch offer hoofd en hart geweest van zijn godsvrucht, troost en zielekracht bij zorgen en moeilijkheden; zij waren de bron van licht, sterkte en onvermoeide ijver voor Gods glorie en het heil van de zielen. De Paus was en blijft het model van de priester, gelijk hij het voorbeeld van de leraar was en is.
Referenties naar alinea 5: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 2 De eerste taak van de priester is het offer opdragen en deze komt hem uitsluitend toe
6
De eigenlijke en eerste taak nu van de priesters is altijd geweest en blijft "offeren", zodat er zelfs geen sprake kan zijn van eigenlijk en echt priesterschap, waar geen eigenlijke en echte macht om te offeren bestaat.
Referenties naar alinea 6: 1
Lumen Gentium ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
7
Dat nu geldt ten volle en op volmaakte wijze van de priester in de nieuwe wet. Zijn voornaamste macht en bediening is, het enige en hoogste offer van de eeuwige hogepriester, Christus de Heer, op te dragen, dat nl. de goddelijke Verlosser op bloedige wijze op het kruis opdroeg, op onbloedige wijze bij het Laatste Avondmaal anticipeerde en voortdurend wilde doen hernieuwen, toen Hij Zijn apostelen beval: "Doet dit tot Mijn gedachtenis." (Lc. 22, 19)[b:Lc. 22, 19] Zijn apostelen dus en niet alle gelovigen heeft Christus zelf tot priesters gewijd en aangesteld en aan hen gaf Hij de macht om te offeren. Over die verheven taak en bediening om te offeren in het Nieuwe Testament leerde het concilie van Trente: "In dit goddelijk offer, dat in de Mis wordt voltrokken, is dezelfde Christus, die zichzelf op het kruisaltaar eens bloedig opdroeg, vervat en wordt nu onbloedig geofferd. Het is immers een en hetzelfde offer, een en dezelfde Offeraar, die nu door de bediening van de priester offert en toen Zichzelf op het kruis opdroeg, alleen de wijze van offeren is verschillend." Sessio XXII - Doctrina de sanctissimo Missae sacrificio, 2[[694|2]] De celebrerende priester, die de persoon van Christus vertegenwoordigt, offert dus en hij ook alleen, niet het volk, niet de dienaren, zelfs niet de priesters, die eerbiedig en godvruchtig de bedienaar van het heilig offer ter zijde staan, ofschoon deze allen in zekere mate actief deel kunnen en zullen hebben aan het offer. "Omdat echter de gelovigen deelnemen aan het eucharistisch offer, daarom bezitten zij nog niet", zo hebben wij in onze encycliek Mediator Dei et hominum[419] over de heilige liturgie verklaard, "de priesterlijke macht." Mediator Dei et hominum, 81[[419|81]]
Referenties naar alinea 7: 1
Lumen Gentium ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 3 De gelovigen hebben geen eigenlijke offermacht
8
Wat wij hier hebben gezegd, is u, eerbiedwaardige broeders, - gelijk wij weten - overbekend. Toch meenden wij, u daaraan te moeten herinneren, omdat het de grondslag en reden uitmaakt van datgene, wat wij aanstonds zullen zeggen. Sommigen immers willen per se aan allen, die godvruchtig het Misoffer bijwonen, ook aan de leken daarbij een echte offermacht toekennen. Tegenover hen moeten wij de waarheid van de dwaling onderscheiden, en dat zonder enige onzekerheid. Reeds vóór zeven jaren hebben wij in diezelfde encycliek[419] de dwaling verworpen van hen, die durfden verklaren, dat het bevel van Christus: "Doet dit tot Mijn gedachtenis", "rechtstreeks slaat op heel de gemeente van de gelovigen en dat daaruit eerst met verloop van tijd een hiërarchisch priesterschap is ontstaan. Ze konden derhalve beweren, dat het volk een ware priesterlijke macht bezit, en dat de priester slechts handelt uit kracht van een hem door de gemeente opgedragen ambt. Gevolgelijk menen ze, dat het eucharistisch Offer een ware "concelebratio" is, en dat het beter is, dat de aanwezige priesters te samen met het volk "concelebreren", dan dat zij privé het Offer opdragen in afwezigheid van het volk". Bij diezelfde gelegenheid hebben wij er ook aan herinnerd, in welke zin men van de celebrerende priester kan zeggen, "dat hij de vertegenwoordiger van het volk is"; nl. "omdat hij de persoon vertegenwoordigt van onze Heer Jezus Christus, voor zover deze het Hoofd is van alle ledematen en Zichzelf voor hen offert. De priester gaat dus naar het altaar als bedienaar van Christus, staande beneden Hem, maar boven het volk. Het volk daarentegen vertegenwoordigt onder geen enkel opzicht de persoon van de goddelijke Verlosser en is geen middelaar tussen zichzelf en God en kan dus op geen enkele wijze priesterlijke macht bezitten". Mediator Dei et hominum, 82,91[[419|82.91]]
Referenties naar alinea 8: 1
Lumen Gentium ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 4 Gevolgtrekkingen hieruit
9
Bij deze beschouwing gaat het er niet zozeer om, de vruchten te bepalen, die uit het opdragen of bijwonen van het eucharistisch Offer worden verkregen, - want het is best mogelijk, dat iemand meer vrucht heeft van het eerbiedig en godvruchtig bijwonen van de Mis, dan van het oppervlakkig en slordig celebreren van een Mis -, het gaat er om, de natuur van de daad te bepalen, nl. van het bijwonen en opdragen van de Mis, waaruit de andere vruchten van het Offer voortkomen. Dat zijn - om van de Godsverering door aanbidding en dankzegging niet te spreken . vruchten van verzoening en smeking voor degenen, voor wie het offer wordt opgedragen, al zijn zij er niet bij tegenwoordig; vruchten ook "tot voldoening van zonden en straffen en voor andere noden van de levenden en tevens voor die in Christus gestorven zijn en nog niet geheel gelouterd".8 Zo beschouwd, moet de bewering, die in onze tijd niet alleen door leken, maar soms zelfs door theologen en priesters wordt verspreid, als een valse opinie worden verworpen, dat het nl. hetzelfde zou zijn, of er één Mis wordt gecelebreerd, waarbij honderd priesters met eerbied tegenwoordig zijn, of dat er honderd Missen door honderd priesters worden opgedragen. Dat is zeker niet zo. Wat het opdragen van het eucharistisch Offer betreft, zijn er zoveel offerdaden van de Hogepriester Christus, als er celebrerende priesters zijn, maar niet evenveel als er priesters zijn, die godvruchtig de H. Mis horen, welke door een bisschop of een priester wordt opgedragen. In dit laatste geval immers, als zij nl. de Mis bijwonen, zijn zij niet en handelen zij ook niet als vertegenwoordigers van Christus-Offeraar, maar moet men hen gelijk stellen met de gelovige leken, die bij het Offer tegenwoordig zijn.
Referenties naar alinea 9: 1
Lumen Gentium ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- 5 Het "priesterschap" van de gelovigen
10
Overigens mag niet ontkend of betwijfeld worden, dat de gelovigen een zeker "priesterschap" bezitten en dat mag men ook niet geringschatten of verkleinen. Het Hoofd der apostelen gebruikt immers, als hij in zijn eerste brief de gelovigen toespreekt, deze woorden: "Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, een heilige natie, een aangeworven volk" (1 Pt. 2, 9)[b:1 Pt. 2, 9], en even te voren verklaart hij, dat de gelovigen toekomt "een heilig priesterschap, dat geestelijke offeranden brengt, welgevallig aan God door Jezus Christus" (1 Pt. 2, 8)[b:1 Pt. 2, 8]. Maar wat ook de ware en volle betekenis van die eretitel en dit voorrecht moge zijn, zeker moet men hieraan vasthouden, dat dit algemeen priesterschap, dat alle christengelovigen toekomt, hoe verheven en geheimnisvol het ook is, niet alleen in graad, maar ook in wezen verschilt van het eigenlijk gezegde priesterschap, dat bestaat in de macht om het Offer van Christus op te dragen, omdat men daarbij de persoon van de Hogepriester Christus vertegenwoordigt.
Referenties naar alinea 10: 1
Lumen Gentium ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- 6 Lof voor de liturgische beweging
11
Met vreugde hebben wij gezien, dat in vele diocesen eigen liturgische instellingen zijn ontstaan, dat liturgische verenigingen werden opgericht, dat er leiders tot bevordering van de liturgische beweging zijn benoemd, dat er diocesane en interdiocesane liturgische congressen hebben plaats gehad en dat er internationale liturgische congressen zijn gehouden of voorbereid worden. Met blijdschap hebben wij vernomen, dat hier en daar de bisschoppen zelf bij deze congressen tegenwoordig waren of ze hebben voorgezeten. Deze vergaderingen volgen soms een eigen regel, zo, nl. dat maar één het Offer opdraagt, terwijl de anderen (óf allen óf de meesten van hen) bij dit éne Offer tegenwoordig zijn en daaronder uit de hand van de celebrant de H. Communie ontvangen. Als dit om een goede en billijke reden gebeurt en ook de bisschop, om verwondering bij het volk te vermijden, niet anders heeft bepaald, dan hoeft men zich daartegen niet te verzetten, als tenminste de hier bovengenoemde dwaling niet de reden van deze handelwijze is. Wat verder de onderwerpen betreft, die op deze congressen werden behandeld: er is gesproken over vraagstukken van historische, leerstellige en praktische aard, er zijn conclusies getrokken en wensen voorgesteld, die nodig of passend schenen voor een verdere ontwikkeling van het liturgisch leven, doch altijd in onderwerping aan het oordeel van het rechtmatig kerkelijk gezag. Die beweging echter tot opbloei van de heilige liturgie beperkte zich niet tot het houden van congressen. doch ook de praktische beoefening van de liturgie ontwikkelde zich en nam geregeld toe, zodat de gelovigen steeds veelvuldiger en in groter getal tot een actieve deelname en vereniging met de celebrerende priester komen.
Referenties naar alinea 11: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- 7 Aansporing tot waakzaamheid
12
Maar, eerbiedwaardige broeders, hoezeer gij ook, en met volle recht, die beoefening en ontwikkeling van het liturgisch leven bevordert, toch moogt gij niet toelaten, dat de ijveraars voor deze beweging in uw diocesen zich aan uw leiding en toezicht onttrekken en volgens eigen inzicht in de H. Liturgie iets bepalen of wijzigen in strijd met de wetten van de Kerk, die met deze duidelijke woorden zijn vastgesteld: "Het komt alleen aan de apostolische Stoel toe, zowel de heilige liturgie te regelen als liturgische boeken goed te keuren." Codex Iuris Canonici (1917), (1257)[[2620|(1257)]] En vooral wat het opdragen van de Mis aangaat, is bepaald: "Met verwerping van elke tegenstrijdige gewoonte moet de celebrerende priester nauwkeurig en eerbiedig de rubrieken onderhouden van zijn rituele boeken en er zich voor wachten om andere ceremonies of gebeden naar eigen goeddunken erbij te voegen." Codex Iuris Canonici (1917), (818)[[2620|(818)]] Ook moet gij zelf uw goedkeuring en toestemming niet verlenen aan dat soort van initiatieven en strevingen, die meer vermetel dan verstandig zijn.
Referenties naar alinea 12: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 2 De bestuursmacht
- 1 Pius X als herder
13
"Als voorbeeld der kudde". (1 Pt. 5, 3)[b:1 Pt. 5, 3] Deze woorden van St. Petrus zijn vooral tot de bisschop gericht, omdat hij het ambt van herder bekleedt en uitoefent. Een bijzonder en eigen kenmerk van het pontificaat van Pius X is zeker, dat hij echt een "herder" was. Al gauw, nadat hij was opgestegen tot het hoogste apostolisch ambt, was het voor allen duidelijk, dat op de zetel van het Hoofd der apostelen was verheven een priester, die in de zielzorg was opgegroeid, die vanaf het begin van zijn priesterleven een zieleherder was geweest en gebleven, tot hij werd aangesteld over geheel de kudde van Christus. De onveranderlijke wet voor zijn handelen en de hoogste levensregel, die hij zich had gesteld, was "het heil van de zielen". Als hij verlangde "alles te herstellen in Christus"*, dan wilde hij dit om het heil van de zielen; aan dat doel en die roeping heeft hij al zijn andere belangen dienstbaar gemaakt. Hij zelf was een goede herder te midden van zijn kudde, die bezorgd om haar noden, bekommerd om de gevaren, die haar bedreigden, er geheel in opging om de kudde van Christus op de weg van Christus voor te gaan en te leiden.
Referenties naar alinea 13: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- 2 Doel van de volgende uiteenzetting
14
Maar nu wij tot u, eerbiedwaardige broeders, als herders van uw kudden spreken, is het onze bedoeling niet, hier nogmaals het heerlijke beeld en de volmaakte schoonheid te schilderen van die heilige opperpriester en herder; wij willen liever - gelijk wij dat reeds hebben gedaan met betrekking tot het bisschoppelijk leraarsambt en priesterschap - ook herinneren aan enkele punten, die bijzonder in onze tijd de wenken en waarschuwing en het optreden van de geestelijke herder vragen.
Referenties naar alinea 14: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- 3 Voorwerp van de bestuursmacht
15
a. Moderne opvattingen omtrent de macht van de bisschoppen
En vooreerst vertoont zich tegenwoordig een geesteshouding, een neiging, die de macht van de bisschoppen (de bisschop van Rome niet uitgezonderd), juist in zover zij herders zijn van de hun toevertrouwde kudden, willen beperken en inkrimpen. Zij erkennen hun gezag en zorg en toezicht alleen maar binnen bepaalde grenzen, als het betreft strikte godsdienstzaken, het verkondigen van geloofswaarheden, het regelen van oefeningen van godsvrucht, het toedienen van de sacramenten van de Kerk en het verrichten van de liturgische functies. Zij willen echter de Kerk uitsluiten van al die plannen en belangen, die het echte leven raken, "Da realtà della vita: de werkelijkheid van het leven", gelijk zij dat noemen, omdat dit buiten hun bevoegdheid zou vallen. Kortom, die gedachtengang komt soms tot uiting in openbare redevoeringen van sommige katholieke, ook hooggeplaatste leken als zij zeggen: "Bisschoppen en priesters zien en horen en zoeken wij graag, maar in de kerken, op het gebied van hun jurisdictie; doch op publieke en politieke terreinen en in gebouwen, waar de zaken van het leven en van deze wereld worden behandeld en geregeld, willen wij hen niet zien of hun stem horen. Daar immers zijn wij, leken, de wettige rechters en niet de geestelijken van welke waardigheid of rang dan ook."
En vooreerst vertoont zich tegenwoordig een geesteshouding, een neiging, die de macht van de bisschoppen (de bisschop van Rome niet uitgezonderd), juist in zover zij herders zijn van de hun toevertrouwde kudden, willen beperken en inkrimpen. Zij erkennen hun gezag en zorg en toezicht alleen maar binnen bepaalde grenzen, als het betreft strikte godsdienstzaken, het verkondigen van geloofswaarheden, het regelen van oefeningen van godsvrucht, het toedienen van de sacramenten van de Kerk en het verrichten van de liturgische functies. Zij willen echter de Kerk uitsluiten van al die plannen en belangen, die het echte leven raken, "Da realtà della vita: de werkelijkheid van het leven", gelijk zij dat noemen, omdat dit buiten hun bevoegdheid zou vallen. Kortom, die gedachtengang komt soms tot uiting in openbare redevoeringen van sommige katholieke, ook hooggeplaatste leken als zij zeggen: "Bisschoppen en priesters zien en horen en zoeken wij graag, maar in de kerken, op het gebied van hun jurisdictie; doch op publieke en politieke terreinen en in gebouwen, waar de zaken van het leven en van deze wereld worden behandeld en geregeld, willen wij hen niet zien of hun stem horen. Daar immers zijn wij, leken, de wettige rechters en niet de geestelijken van welke waardigheid of rang dan ook."
Referenties naar alinea 15: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
16
b. De macht beperkt zich niet tot het strikt-godsdienstige
Tegenover dergelijke dwalingen moet duidelijk en beslist hieraan worden vastgehouden: de macht van de Kerk is volstrekt niet beperkt binnen de grenzen van wat zij "zuiver godsdienstzaken" plegen te noemen, maar ook heel de inhoud, de instelling, de uitleg en de toepassing van de natuurwet, voor zover zij een zedelijke norm is, valt onder haar macht. De onderhouding immers van de natuurwet behoort volgens Gods verordening tot de weg, waarlangs de mens tot zijn bovennatuurlijk doel moet komen. Welnu de Kerk is op die weg, voor wat het bovennatuurlijk einddoel aangaat, de leidster en beschermster van de mensen. Die gedragslijn volgden reeds de apostelen en daarna heeft de Kerk vanaf de eerste tijden dat gedaan en doet zij dat heden nog, als zij nl. niet eigenmachtig maar krachtens bevel en gezag van de Heer als leidster en raadgeefster optreedt. Als het dus gaat om voorschriften en meningen, die de wettige herders (d.i. de Paus van Rome voor de hele Kerk en de bisschoppen voor de aan hun zorg toevertrouwde gelovigen) in zake de natuurwet geven, dan moeten de gelovigen zich niet beroepen op de leuze (die wel bij uitspraken van private personen wordt toegepast): "Het gezag geldt zover als de redenen gelden." Al zouden dus bij een verordening van de Kerk de aangegeven redenen iemand ook niet overtuigend lijken, dan blijft toch de plicht van gehoorzaamheid. Dat was de opvatting en dit zijn de woorden van de heilige Paus Pius X in zijn encycliek Singulari Quadam[825] van 24 September 1912:
Tegenover dergelijke dwalingen moet duidelijk en beslist hieraan worden vastgehouden: de macht van de Kerk is volstrekt niet beperkt binnen de grenzen van wat zij "zuiver godsdienstzaken" plegen te noemen, maar ook heel de inhoud, de instelling, de uitleg en de toepassing van de natuurwet, voor zover zij een zedelijke norm is, valt onder haar macht. De onderhouding immers van de natuurwet behoort volgens Gods verordening tot de weg, waarlangs de mens tot zijn bovennatuurlijk doel moet komen. Welnu de Kerk is op die weg, voor wat het bovennatuurlijk einddoel aangaat, de leidster en beschermster van de mensen. Die gedragslijn volgden reeds de apostelen en daarna heeft de Kerk vanaf de eerste tijden dat gedaan en doet zij dat heden nog, als zij nl. niet eigenmachtig maar krachtens bevel en gezag van de Heer als leidster en raadgeefster optreedt. Als het dus gaat om voorschriften en meningen, die de wettige herders (d.i. de Paus van Rome voor de hele Kerk en de bisschoppen voor de aan hun zorg toevertrouwde gelovigen) in zake de natuurwet geven, dan moeten de gelovigen zich niet beroepen op de leuze (die wel bij uitspraken van private personen wordt toegepast): "Het gezag geldt zover als de redenen gelden." Al zouden dus bij een verordening van de Kerk de aangegeven redenen iemand ook niet overtuigend lijken, dan blijft toch de plicht van gehoorzaamheid. Dat was de opvatting en dit zijn de woorden van de heilige Paus Pius X in zijn encycliek Singulari Quadam[825] van 24 September 1912:
"Bij al wat de Christenmens doet ook op het gebied van het aardse mag hij nooit de bovennatuurlijke goederen verwaarlozen; ja hij moet zelfs volgens de voorschriften van christelijke wijsheid alles richten naar het hoogste goed als laatste doel. Al zijn handelingen nu voor zover zij zedelijk goed of slecht zijn, d.w.z. met het natuurlijk en goddelijk recht overeenstemmen of strijdig zijn, vallen onder de macht en het oordeel van de Kerk." Singulari Quadam, (3)[[825|(3)]]En deze algemene regel past hij aanstonds toe op sociaal terrein:
"De sociale kwestie en alle strijdvragen, die daarmee samenhangen, zijn niet louter van economische aard, zodat ze met voorbijgaan van het kerkelijk gezag kunnen worden geregeld. Integendeel, het is absoluut zeker, dat zij (de sociale kwestie), op de eerste plaats een zedelijke en godsdienstige is en daarom dus ook volgens de zedenwet en het oordeel van het geloof moet worden opgelost." Singulari Quadam, (3)[[825|(3)]]
Referenties naar alinea 16: 1
Humanae Vitae ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
17
c. Talrijke sociale en politieke kwesties vallen om hun ethisch karakter onder het oordeel van de Kerk
Op sociaal gebied is er niet een, maar zijn er meer allergewichtigste kwesties, hetzij zuiver sociaal of sociaalpolitiek, die de zedelijke orde, het geweten en het zielenheil raken en om die reden mag men geenszins beweren, dat zij buiten het gezag en de zorg van de Kerk vallen. Ja zelfs ook buiten het sociaal terrein komen er soms kwesties voor, niet zuiver "godsdienstig", maar van politieke aard met betrekking tot de afzonderlijke of tot alle naties, die de zedelijke orde raken, de gewetens bezwaren en de bereiking van het einddoel ernstig in gevaar kunnen brengen en dat feitelijk ook zeer dikwijls doen. Zo bijv. de vraag omtrent het doel en de grenzen van de burgerlijke macht; omtrent de verhouding van de afzonderlijke mensen tot de gemeenschap; omtrent de zg. "totalitaire staten", uit welk beginsel zij dan ook ontstaan en afgeleid worden; omtrent de zg. "algehele laïcisering van de staat" en van het openbare leven; omtrent de volledige "laïcisering" van de school; omtrent de zedelijke aard van de oorlog, omtrent de rechtvaardige of onrechtvaardige oorlog, gelijk die in onze tijd gevoerd wordt, en omtrent de medewerking, die een gewetensvol mens daarbij mag verlenen of moet weigeren; omtrent de ethische banden en betrekkingen tussen de volkeren onderling.
Op sociaal gebied is er niet een, maar zijn er meer allergewichtigste kwesties, hetzij zuiver sociaal of sociaalpolitiek, die de zedelijke orde, het geweten en het zielenheil raken en om die reden mag men geenszins beweren, dat zij buiten het gezag en de zorg van de Kerk vallen. Ja zelfs ook buiten het sociaal terrein komen er soms kwesties voor, niet zuiver "godsdienstig", maar van politieke aard met betrekking tot de afzonderlijke of tot alle naties, die de zedelijke orde raken, de gewetens bezwaren en de bereiking van het einddoel ernstig in gevaar kunnen brengen en dat feitelijk ook zeer dikwijls doen. Zo bijv. de vraag omtrent het doel en de grenzen van de burgerlijke macht; omtrent de verhouding van de afzonderlijke mensen tot de gemeenschap; omtrent de zg. "totalitaire staten", uit welk beginsel zij dan ook ontstaan en afgeleid worden; omtrent de zg. "algehele laïcisering van de staat" en van het openbare leven; omtrent de volledige "laïcisering" van de school; omtrent de zedelijke aard van de oorlog, omtrent de rechtvaardige of onrechtvaardige oorlog, gelijk die in onze tijd gevoerd wordt, en omtrent de medewerking, die een gewetensvol mens daarbij mag verlenen of moet weigeren; omtrent de ethische banden en betrekkingen tussen de volkeren onderling.
Referenties naar alinea 17: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
18
Het zou in strijd zijn met de objectieve waarheid, ja zelfs met het gezond verstand, als iemand zou beweren, dat die zaken, die wij opnoemden, en nog zeer veel andere van die aard buiten de zedelijke orde liggen en daarom ook vallen of minstens kunnen vallen buiten de zeggingsmacht van het gezag, dat door God is gesteld om voor de juiste orde te zorgen, om de menselijke gewetens en handelingen langs de rechte weg te leiden en naar hun einddoel te richten. Dat moet dan toch zeker gebeuren niet "in het verborgene", binnen de muren van tempel en heiligdom, maar ook en veel meer openlijk door verkondiging "van de daken" (om de woorden van de Heer te gebruiken (Mt. 10, 27)[[b:Mt. 10, 27]]), aan het front zelf te midden van felle strijd tussen waarheid en dwaling, tussen deugd en ondeugd, tussen de "wereld" en het rijk Gods, tussen de vorst van de wereld en Christus, de Verlosser van de wereld.
Referenties naar alinea 18: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 4 De kerkelijke tucht
19
a. Bevoegdheid van de Kerk en de bisschoppen inzake de kerkelijke tucht
Hieraan moeten wij nog enkele punten toevoegen over de kerkelijke tucht. Zowel geestelijken als leken moeten goed weten, dat de Kerk bestemd en gerechtigd is, en dat de plaatselijke ordinarii dit zijn voor de hun toevertrouwde gelovigen binnen de algemene grenzen van het recht, om de kerkelijke tucht vast te stellen en te handhaven, d.w.z. om de uitwendige handel- en gedragswijze te bepalen in zaken, die de uitwendige orde betreffen en niet aan de aard van de zaak zelf of aan onmiddellijke goddelijke instelling hun oorsprong ontlenen en daardoor zijn vastgesteld. Het is aan geestelijken of leken niet geoorloofd, zich aan die tucht te onttrekken, maar allen moeten er voor zorgen, dat door het trouw onderhouden van de kerkelijke tucht het werk van de herder lichter en krachtdadiger wordt, de band tussen kudde en herder wordt versterkt, en dat er in de éne kudde een vredige saamhorigheid en eensgezinde samenwerking bestaat, waardoor men elkander tot voorbeeld en steun is.
Hieraan moeten wij nog enkele punten toevoegen over de kerkelijke tucht. Zowel geestelijken als leken moeten goed weten, dat de Kerk bestemd en gerechtigd is, en dat de plaatselijke ordinarii dit zijn voor de hun toevertrouwde gelovigen binnen de algemene grenzen van het recht, om de kerkelijke tucht vast te stellen en te handhaven, d.w.z. om de uitwendige handel- en gedragswijze te bepalen in zaken, die de uitwendige orde betreffen en niet aan de aard van de zaak zelf of aan onmiddellijke goddelijke instelling hun oorsprong ontlenen en daardoor zijn vastgesteld. Het is aan geestelijken of leken niet geoorloofd, zich aan die tucht te onttrekken, maar allen moeten er voor zorgen, dat door het trouw onderhouden van de kerkelijke tucht het werk van de herder lichter en krachtdadiger wordt, de band tussen kudde en herder wordt versterkt, en dat er in de éne kudde een vredige saamhorigheid en eensgezinde samenwerking bestaat, waardoor men elkander tot voorbeeld en steun is.
Referenties naar alinea 19: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
20
b. Verkeerde opvatting van persoonlijke mondigheid
Doch op wat wij zo juist zeiden over het recht van de bisschoppen als herders van de hun toevertrouwde kudde in alles, wat geloof, zeden en kerkelijke tucht betreft, wordt een zekere kritiek uitgeoefend, die dikwijls bedekt en stil in verzet komt. En men geeft daaraan niet de verschuldigde innerlijke volle instemming, ook omdat andere trotse geestesrichtingen van de tegenwoordige tijd, waarvan de tekenen zich op de ene plaats sterker vertonen dan elders, een volledige verwarring van het juiste oordeel stichten. Het bewustzijn van de bereikte mondigheid, waarop men zich met de dag steeds meer beroept, maakt, dat de gemoederen door een vreemde drift steeds sterker worden geprikkeld en in beroering gebracht. Vele mannen en vrouwen van deze tijd vinden de leiding en het toezicht van de Kerk niet passend voor de volwassen leeftijd. Dat beweren zij niet alleen, daar zijn zij ook diep van overtuigd. Zij willen immers niet als onmondigen "onder voogden en beheerders" (Gal. 4, 2)[b:Gal. 4, 2] staan. Zij willen als volwassenen beschouwd en behandeld worden, die zelfstandig zijn en voor zichzelf kunnen uitmaken, wat er in verschillende omstandigheden te doen of te laten is. Laat de Kerk, zo durven zij zeggen, de dogma's van haar leer voorhouden, haar wetten afkondigen, die onze gedragsregels moeten zijn. Maar als het er over gaat, ze op het leven van de afzonderlijke mensen toe te passen, dan moet zij zich afzijdig houden en zich helemaal niet daarin mengen; zij late iedereen handelen volgens zijn eigen oordeel en geweten. Dit nu, beweren zij, is te meer noodzakelijk, omdat de zekere en juiste situatie aan de Kerk en haar bedienaren meestal onbekend is; over het algemeen nl. kennen zij de omstandigheden niet, die of het innerlijke van de mens of zijn uitwendige omgeving betreffen, waarin de afzonderlijke personen zich bevinden en waarin zij een verantwoordelijk besluit moeten nemen. Daarenboven willen zij allen bij die hoogste en intiemste wilsbeslissing geen tussenpersoon van welke waardigheid of titel ook, als tolk of middelaar tussen God en henzelf. Over deze afkeurenswaardige meningen hebben wij reeds twee jaar geleden in onze toespraken van 23 Maart[1336] en 18 April 1952[5799] gehandeld en hun bewijzen onderzocht. Betreffende de waarde en het gewicht, die aan deze bereikte "persoonlijke mondigheid" gehecht wordt, kan men terecht volhouden, dat het juist en billijk is, dat volwassenen niet als kinderen bestuurd worden. De Apostel zegt van zichzelf: "Toen ik een kind was, sprak ik als kind, voelde ik als kind, dacht ik als kind; nu ik een man ben, leg ik het kinderlijke af." (1 Kor. 13, 11)[b:1 Kor. 13, 11] Het zou niet de ware methode van opvoeding zijn, die een andere weg en wijze zou volgen, en het zou ook geen echte zielenherder zijn, die iets anders zou nastreven dan de hem toevertrouwde gelovigen te doen groeien "tot een volwassen man en de mannenmaat van de volmaakte Christus". (Ef. 4, 13)[b:Ef. 4, 13] Doch het is heel iets anders, volwassen te zijn en het kinderlijke te hebben afgelegd, of volwassen te zijn en daarom niet te moeten gehoorzamen aan de leiding en het bestuur van het wettig gezag. Besturen is immers niet een soort voogdij over kinderen, doch een krachtdadige leiding van volwassenen naar het doel van de gemeenschap.
Doch op wat wij zo juist zeiden over het recht van de bisschoppen als herders van de hun toevertrouwde kudde in alles, wat geloof, zeden en kerkelijke tucht betreft, wordt een zekere kritiek uitgeoefend, die dikwijls bedekt en stil in verzet komt. En men geeft daaraan niet de verschuldigde innerlijke volle instemming, ook omdat andere trotse geestesrichtingen van de tegenwoordige tijd, waarvan de tekenen zich op de ene plaats sterker vertonen dan elders, een volledige verwarring van het juiste oordeel stichten. Het bewustzijn van de bereikte mondigheid, waarop men zich met de dag steeds meer beroept, maakt, dat de gemoederen door een vreemde drift steeds sterker worden geprikkeld en in beroering gebracht. Vele mannen en vrouwen van deze tijd vinden de leiding en het toezicht van de Kerk niet passend voor de volwassen leeftijd. Dat beweren zij niet alleen, daar zijn zij ook diep van overtuigd. Zij willen immers niet als onmondigen "onder voogden en beheerders" (Gal. 4, 2)[b:Gal. 4, 2] staan. Zij willen als volwassenen beschouwd en behandeld worden, die zelfstandig zijn en voor zichzelf kunnen uitmaken, wat er in verschillende omstandigheden te doen of te laten is. Laat de Kerk, zo durven zij zeggen, de dogma's van haar leer voorhouden, haar wetten afkondigen, die onze gedragsregels moeten zijn. Maar als het er over gaat, ze op het leven van de afzonderlijke mensen toe te passen, dan moet zij zich afzijdig houden en zich helemaal niet daarin mengen; zij late iedereen handelen volgens zijn eigen oordeel en geweten. Dit nu, beweren zij, is te meer noodzakelijk, omdat de zekere en juiste situatie aan de Kerk en haar bedienaren meestal onbekend is; over het algemeen nl. kennen zij de omstandigheden niet, die of het innerlijke van de mens of zijn uitwendige omgeving betreffen, waarin de afzonderlijke personen zich bevinden en waarin zij een verantwoordelijk besluit moeten nemen. Daarenboven willen zij allen bij die hoogste en intiemste wilsbeslissing geen tussenpersoon van welke waardigheid of titel ook, als tolk of middelaar tussen God en henzelf. Over deze afkeurenswaardige meningen hebben wij reeds twee jaar geleden in onze toespraken van 23 Maart[1336] en 18 April 1952[5799] gehandeld en hun bewijzen onderzocht. Betreffende de waarde en het gewicht, die aan deze bereikte "persoonlijke mondigheid" gehecht wordt, kan men terecht volhouden, dat het juist en billijk is, dat volwassenen niet als kinderen bestuurd worden. De Apostel zegt van zichzelf: "Toen ik een kind was, sprak ik als kind, voelde ik als kind, dacht ik als kind; nu ik een man ben, leg ik het kinderlijke af." (1 Kor. 13, 11)[b:1 Kor. 13, 11] Het zou niet de ware methode van opvoeding zijn, die een andere weg en wijze zou volgen, en het zou ook geen echte zielenherder zijn, die iets anders zou nastreven dan de hem toevertrouwde gelovigen te doen groeien "tot een volwassen man en de mannenmaat van de volmaakte Christus". (Ef. 4, 13)[b:Ef. 4, 13] Doch het is heel iets anders, volwassen te zijn en het kinderlijke te hebben afgelegd, of volwassen te zijn en daarom niet te moeten gehoorzamen aan de leiding en het bestuur van het wettig gezag. Besturen is immers niet een soort voogdij over kinderen, doch een krachtdadige leiding van volwassenen naar het doel van de gemeenschap.
Referenties naar alinea 20: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
21
c. Hoe de bisschoppen deze opvatting bij leken en priesters moeten bestrijden
Maar omdat wij spreken tot u, eerbiedwaardige broeders, en niet tot de gelovigen: als zich bij uw kudde kiemen en tekenen van deze geest zouden voordoen en beginnen op te komen, wijst dan uw gelovigen hierop:
Maar omdat wij spreken tot u, eerbiedwaardige broeders, en niet tot de gelovigen: als zich bij uw kudde kiemen en tekenen van deze geest zouden voordoen en beginnen op te komen, wijst dan uw gelovigen hierop:
- dat God in de Kerk zielenherders heeft aangesteld niet om de kudde lasten op te leggen, maar om ze goed te doen en te beschermen;
- dat door de leiding en waakzaamheid van de herders de ware vrijheid van de gelovigen veilig wordt gesteld, dat zij worden behoed voor de slavernij van dwaling en zonde en gesterkt tegen de verleiding van slechte voorbeelden en slechte mensen, onder wie zij moeten leven en met wie zij moeten omgaan;
- dat zij daarom handelen in strijd met de voorzichtigheid en de liefde, aan zichzelf verschuldigd, wanneer zij die hoogstveilige hulp zouden afwijzen, die als een toegestoken hand van God hun wordt aangeboden.
"Daar is echter nog één punt, dat wij niet stilzwijgend mogen voorbijgaan: wij willen alle priesters zonder uitzondering als onze innig geliefde kinderen er aan herinneren, hoe absoluut noodzakelijk het is, zowel voor hun eigen heil als voor de vruchtbaarheid van hun werk nauw verbonden te zijn met hun eigen bisschop en hem volkomen gehoorzaam te zijn. Het is een feit, waarover wij boven onze droefheid te kennen gaven: niet alle gewijde bedienaars zijn vrij van die geest van hoogmoed en gebrek aan onderwerping. Het is volstrekt geen zeldzaamheid, dat de herders der Kerk verdriet en tegenstand ondervinden van een zijde, waarvan zij met recht troost en hulp mochten verwachten." n. 49: AAS 1914, p. 579[[824|+78]]
Referenties naar alinea 21: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 5 Opwekking tot de herders zelf
22
a. De bisschop als goede herder
Tot hiertoe hebben wij gesproken over het voorwerp van de herderlijke zorg en over de personen tot wier heil die zorg is bedoeld; het zou niet billijk zijn, onze toespraak te besluiten zonder onze gedachten ook even te richten op de herders zelf. Op ons en op u, herders, zijn toepasselijk deze hoogheilige woorden van de eeuwige Herder: "Ik ben de goede Herder. Ik ben gekomen, opdat zij leven en overvloed hebben." (Joh. 10, 11-12)[[b:Joh. 10, 11-12]] En tot Petrus sprak de Heer: "Als gij Mij bemint, weid dan mijn lammeren, weid mijn schapen." (Joh. 21, 15.17)[[b:Joh. 21, 15.17]] Tegenover deze goede herders stelt Hij de huurling, die zichzelf en het zijne zoekt, en niet bereid is, zijn leven voor de kudde te geven (Joh. 10, 12-13)[[b:Joh. 10, 12-13]]; daartegenover plaatst Hij ook de Schriftgeleerden en farizeeën, die uit zucht om te bevelen en te heersen en uit verlangen naar eigen eer de zetel van Moses innamen en zware en ondraaglijke lasten op de schouders van de mensen laadden. (Mt. 23, 1.4)[[b:Mt. 23, 1.4]] Over Zijn juk echter heeft de Heer gezegd: "Neemt Mijn juk op u ... Want Mijn juk is zacht en Mijn last is licht." (Mt. 11, 29-30)[[b:Mt. 11, 29-30]]
Tot hiertoe hebben wij gesproken over het voorwerp van de herderlijke zorg en over de personen tot wier heil die zorg is bedoeld; het zou niet billijk zijn, onze toespraak te besluiten zonder onze gedachten ook even te richten op de herders zelf. Op ons en op u, herders, zijn toepasselijk deze hoogheilige woorden van de eeuwige Herder: "Ik ben de goede Herder. Ik ben gekomen, opdat zij leven en overvloed hebben." (Joh. 10, 11-12)[[b:Joh. 10, 11-12]] En tot Petrus sprak de Heer: "Als gij Mij bemint, weid dan mijn lammeren, weid mijn schapen." (Joh. 21, 15.17)[[b:Joh. 21, 15.17]] Tegenover deze goede herders stelt Hij de huurling, die zichzelf en het zijne zoekt, en niet bereid is, zijn leven voor de kudde te geven (Joh. 10, 12-13)[[b:Joh. 10, 12-13]]; daartegenover plaatst Hij ook de Schriftgeleerden en farizeeën, die uit zucht om te bevelen en te heersen en uit verlangen naar eigen eer de zetel van Moses innamen en zware en ondraaglijke lasten op de schouders van de mensen laadden. (Mt. 23, 1.4)[[b:Mt. 23, 1.4]] Over Zijn juk echter heeft de Heer gezegd: "Neemt Mijn juk op u ... Want Mijn juk is zacht en Mijn last is licht." (Mt. 11, 29-30)[[b:Mt. 11, 29-30]]
Referenties naar alinea 22: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
23
b. Onderling contact tussen de bisschoppen
Om het herdersambt vruchtbaar en doelmatig uit te oefenen is een veelvuldig en wederzijds contact tussen de bisschoppen van groot nut. Daardoor helpen zij elkander in het verwerven van ervaring en in het afhandelen van zaken; daardoor komt er meer gelijkheid in het bestuur en wordt verwondering van de gelovigen vermeden, die dikwijls niet begrijpen, waarom in het ene diocees de zaken zo worden geregeld en in een ander, dat er wellicht onmiddellijk aan grenst, op verschillende, ja soms misschien op totaal tegenovergestelde wijze. Om dit te bereiken kunnen zeer veel bijdragen de gezamenlijke bijeenkomsten, die bijna overal in gebruik zijn, en de meer plechtig gehouden provinciale en plenaire concilies, die in het kerkelijk wetboek volgens vaste wetten zijn voorgeschreven.
Om het herdersambt vruchtbaar en doelmatig uit te oefenen is een veelvuldig en wederzijds contact tussen de bisschoppen van groot nut. Daardoor helpen zij elkander in het verwerven van ervaring en in het afhandelen van zaken; daardoor komt er meer gelijkheid in het bestuur en wordt verwondering van de gelovigen vermeden, die dikwijls niet begrijpen, waarom in het ene diocees de zaken zo worden geregeld en in een ander, dat er wellicht onmiddellijk aan grenst, op verschillende, ja soms misschien op totaal tegenovergestelde wijze. Om dit te bereiken kunnen zeer veel bijdragen de gezamenlijke bijeenkomsten, die bijna overal in gebruik zijn, en de meer plechtig gehouden provinciale en plenaire concilies, die in het kerkelijk wetboek volgens vaste wetten zijn voorgeschreven.
Referenties naar alinea 23: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
24
c. Contact van de bisschoppen met de H. Stoel
Bij deze verbondenheid en samenwerking tussen de broeders in het episcopaat moet komen de band en het levendig en veelvuldig contact met deze apostolische Stoel. Vanaf de oudste Christentijden bestaat het gebruik om zich tot de Heilige Stoel te wenden niet alleen in zaken van de geloofsleer, maar ook van bestuur en tucht. De oude geschiedbronnen leveren daarvan vele bewijzen en voorbeelden. De Romeinse opperherders hebben dan, als hun mening werd gevraagd, niet geantwoord als gewone godgeleerden, maar uit kracht van hun gezag en bewust van de macht, die zij van Christus de Heer ontvingen om heel de kudde en ieder onderdeel er van te besturen. Datzelfde volgt ook uit die feiten en gevallen, waarin de Pausen ongevraagd opgekomen strijdvragen hebben beslecht of "twijfels" aan hun oordeel hebben onderworpen. Welnu, die band en dat passend contact met de Heilige Stoel vindt niet zijn oorsprong in een streven om alles tot eenheid te dwingen en gelijk te schakelen, maar in het goddelijk recht en het eigen wezen van de Kerk, gelijk zij door Christus is gesticht. Dat strekt ook niet tot nadeel maar juist tot voordeel van de bisschoppen, aan wie de afzonderlijke kudden ter leiding zijn toevertrouwd. Uit dat contact immers met de Heilige Stoel zullen zij licht en zekerheid verkrijgen in "twijfels", hulp bij voorkomende moeilijkheden, opbeuring en troost bij het verdragen van beproevingen. Op zijn beurt zal de apostolische Stoel door die "betrekkingen" met de bisschoppen een bredere kijk krijgen op de toestand van heel de kudde, beter en spoediger weten, welke gevaren er dreigen en welke middelen kunnen worden aangewend om het kwaad te genezen.
Bij deze verbondenheid en samenwerking tussen de broeders in het episcopaat moet komen de band en het levendig en veelvuldig contact met deze apostolische Stoel. Vanaf de oudste Christentijden bestaat het gebruik om zich tot de Heilige Stoel te wenden niet alleen in zaken van de geloofsleer, maar ook van bestuur en tucht. De oude geschiedbronnen leveren daarvan vele bewijzen en voorbeelden. De Romeinse opperherders hebben dan, als hun mening werd gevraagd, niet geantwoord als gewone godgeleerden, maar uit kracht van hun gezag en bewust van de macht, die zij van Christus de Heer ontvingen om heel de kudde en ieder onderdeel er van te besturen. Datzelfde volgt ook uit die feiten en gevallen, waarin de Pausen ongevraagd opgekomen strijdvragen hebben beslecht of "twijfels" aan hun oordeel hebben onderworpen. Welnu, die band en dat passend contact met de Heilige Stoel vindt niet zijn oorsprong in een streven om alles tot eenheid te dwingen en gelijk te schakelen, maar in het goddelijk recht en het eigen wezen van de Kerk, gelijk zij door Christus is gesticht. Dat strekt ook niet tot nadeel maar juist tot voordeel van de bisschoppen, aan wie de afzonderlijke kudden ter leiding zijn toevertrouwd. Uit dat contact immers met de Heilige Stoel zullen zij licht en zekerheid verkrijgen in "twijfels", hulp bij voorkomende moeilijkheden, opbeuring en troost bij het verdragen van beproevingen. Op zijn beurt zal de apostolische Stoel door die "betrekkingen" met de bisschoppen een bredere kijk krijgen op de toestand van heel de kudde, beter en spoediger weten, welke gevaren er dreigen en welke middelen kunnen worden aangewend om het kwaad te genezen.
Referenties naar alinea 24: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 3 Slot
25
Eerbiedwaardige broeders, daags voor Zijn lijden heeft Christus tot de Vader gebeden voor Zijn apostelen en voor al hun opvolgers in het apostelambt: "Heilige Vader bewaar hen in Uw naam, die Gij Mij hebt gegeven, opdat zij één mogen zijn zoals Wij. Zoals Gij Mij in de wereld hebt gezonden, zo heb Ik ook hen in de wereld gezonden ... moge de liefde, waarmee Gij Mij hebt bemind, in hen zijn en Ik in hen." (Joh. 17, 11.18.26)[[b:Joh. 17, 11.18.26]]
Referenties naar alinea 25: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
26
Zo hebben dus wij, uw medepriester en de plaatsbekleder van de eeuwige Herder op aarde, tot u, onze broeders, priesters (1 Pt. 5, 1)[[b:1 Pt. 5, 1]] en herders van uw kudden, gesproken bij de graven van het Hoofd der apostelen en van de heilige Paus Pius X, en aan het eind van onze toespraak gaan onze gedachten weer terug naar de Mis "Si dlligis", waarmee wij ze zijn begonnen. In de prefatie daarvan bidden wij:
"Eeuwige Herder, wil Uw kudde niet verlaten, maar door Uw heilige apostelen in voortdurende bescherming bewaren. Moge zij bestuurd worden door diezelfde leiders, die Gij als plaatsbekleders in Uw werk haar als herders hebt gegeven om aan het hoofd te staan."En in de tweede Postcommunio voegen wij er aan toe:
"Heer, vermeerder in Uw Kerk, zo bidden wij, de geest van genade, die Gij hebt geschonken, opdat door de voorspraak van de heilige Paus Pius noch aan de herder de gehoorzaamheid van de kudde noch aan de kudde de zorg van de herder moge ontbreken."
Referenties naar alinea 26: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
27
Dat geve God aan u allen naar de maat van Zijn goddelijke milddadigheid.
Referenties naar alinea 27: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaReferenties naar dit document: 7
Open uitgebreid overzichthttps://beta.rkdocumenten.nl/toondocument/1611-magnificate-dominum-nl