- Canon 1 - De traditie als richtsnoer van het geloof
1
Vertaling van bibliothecaris Anastasius Als wij over de rechte en koninklijke weg van de goddelijke rechtvaardigheid onverstoorbaar willen voortgaan, moeten we de definities en meningen van de heilige Vaders, die volgens God zijn, vasthouden als lampen die altijd branden en onze schreden verlichten.
Laten we daarom, als wij deze als “tweede woorden” beschouwen en opvatten volgens de grote en zeer wijze Dionysius, zeer bereidwillig ook over deze zingen met de heilige David: “Het heldere gebod van de Heer verlicht de ogen.” (Ps. 19,9)[b:Ps. 19,9]ook wordt geciteerdook wordt geciteerd((Vgl. Ps. 119, 105; Spr. 6, 23; Jes. 26, 9; Septg.))[[b:Ps. 119, 105; Spr. 6, 23; Jes. 26, 9]] ... Want waarlijk gelijk aan het licht zijn aanraders en ontraders van de goddelijke canons, volgens welke het betere van het slechtere wordt onderscheiden en het nuttige en heilzame van dat, wat zich niet laat kennen als te baten maar zelfs als te schaden.
Daarom belijden wij de regels te bewaren en bewaken, die aan de heilige katholieke en apostolische Kerk zijn overgeleverd zowel door de heilige roemrijke Apostelen als door de algemene en eveneens door de plaatselijke concilies van de orthodoxen of ook door een of andere Vader en kerkleraar die uit God spreekt. Met deze besturen wij ons eigen leven en onze moraal en de hele stand der priesters, maar ook besluiten wij canoniek dat allen, die gerekend worden tot de christenen, onderworpen worden aan straffen en veroordelingen en anderzijds aan het weer opgenomen worden en de rechtvaardigingen, die door deze naar voren gebracht en vastgesteld zijn. Immers de grote apostel Paulus vermaant ons openlijk om vast te houden aan de tradities, die wij hebben ontvangen ofwel door een woord ofwel door een brief (2 Tess. 2, 15)[[b:2 Tess. 2, 15]] van de Heiligen, die tevoren gestraald hebben.
Referenties naar alinea 3: 2
Pascendi Dominici Gregis ->=geentekst= Dei Verbum ->=geentekst=
- Canon 3 - De verering van de heilige afbeeldingen
4
Wij bepalen dat de heilige afbeelding van onze Heer Jezus Christus, de Bevrijder en Verlosser van allen, met gelijke eer moet worden vereerd als het boek van de heilige Evangeliën.
Zoals wij allen immers door de woorden, die lettergreep voor lettergreep in het Boek staan, heil zullen verkrijgen, zo hebben alle wijzen en leken baat bij de beeldende werking der kleuren uit dat, wat hen voor ogen is: want wat het woord in lettergrepen verkondigt en aanbeveelt, dat doet het schrift (de afbeelding) ook, dat in kleuren is;
en het is passend, dat in overeenstemming met het verstand en de alleroudste traditie over de eerbied, ook afbeeldingen, omdat ze verwijzen naar de beginselen zelf, in afgeleide vorm evenzo worden vereerd en aanbeden, als het heilige Boek van de heilige Evangeliën en de afbeelding van het kostbare kruis.
Als iemand dus niet het icoon van de Redder Christus aanbidt, zal hij niet zijn vorm kunnen zien, wanneer hij zal komen in de glorie van de vader om verheerlijkt te worden en zijn heiligen te verheerlijken (2 Tess. 1, 10)[[b:2 Tess. 1, 10]]; maar laat hij dan ver verwijderd van de gemeenschap met Hem en Zijn glans zijn.
En eveneens de afbeelding van zijn onbevlekte moeder en moeder Gods Maria; en bovendien schilderen wij afbeeldingen van de heilige engelen, zoals de Heilige Schrift hen in woorden afbeeldt; maar ook van de zeer prijzenswaardige Apostelen, profeten, martelaren en heilige mannen, en eveneens van alle Heiligen, vereren en eren wij. En wie zich daar niet aan houden, moeten veroordeeld zijn door de Vader en de Zoon en de Heilige Geest.
- Canon 11 (10) - De uniciteit van de menselijke ziel
10
Hoewel het Oude en Nieuwe Testament leren dat de mens een rationele en intellectuele geest heeft en alle uit God sprekende Vaders en kerkleraren dezelfde mening bevestigen, zijn sommigen, die zich bezighouden met het uitvinden van slechte dingen, tot zo een grote mate van goddeloosheid gekomen, dat zij schaamteloos proberen te onderrichten dat de mens twee zielen heeft en met enkele onzinnige pogingen {zoals de heilige Apostel Paulus zegt: “de wijsheid tot dwaasheid gemaakt” (1 Kor. 1, 20)[b:1 Kor. 1, 20] hun eigen ketterij proberen te bestendigen.
Dus veroordeelt dit heilige en oecumenische concilie ja zelfs met de wan van de waarheid in de hand (Mt. 8, 12; Lc. 3, 17)[b:Mt. 8, 12; Lc. 3, 17] om al het kaf over te dragen aan het onblusbare vuur en de dorsvloer van Christus gereinigd te tonen (Mt. 3, 12; Lc. 3, 17)[b:Mt. 3, 12; Lc. 3, 17] met luide stem de uitvinders en verbreiders van een dergelijke goddeloosheid en degenen die hetzelfde denken als deze, en bepaalt en verkondigt dat helemaal niemand de leerstellingen van de bedenkers van deze goddeloosheid mag hebben of op enigerlei wijze bewaren. Maar als iemand zich heeft voorgenomen het tegengestelde te doen van dit heilige en grote concilie, dan zij hij veroordeeld en ver van het geloof en de cultus van de Christenen.
- Canon 12 / 17 - De vrijheid van de leiding van de Kerk
- - Canon 12
12
Omdat de apostolische en synodale canons de bevorderingen en wijdingen van bisschoppen, die verricht zijn op grond van de macht en opdracht van vorsten, geheel en al verbieden, bepalen wij eensgezind en brengen wij ook onze mening naar voren dat, als een of andere bisschop door de sluwheid of tirannie van vorsten een wijding van een dergelijke waardigheid heeft ontvangen, hij op elke manier wordt afgezet, omdat hij immers niet op grond van de wil van God en de kerkelijke riten en besluit, maar op grond van de wil van een vleselijke opvatting uit mensen en door mensen het huis van God in bezit wilde nemen of daarmee heeft ingestemd.
Maar dit weren wij van onze oren als iets zeer gehaat, wat door enkele onkundigen wordt gezegd, namelijk dat er geen concilie zonder aanwezigheid van de vorst gehouden kan worden: want nergens hebben de heilige canons bekrachtigd dat wereldlijke heersers samenkomen bij concilies, maar alleen bisschoppen. Daarom hebben wij ook niet gevonden dat die bij concilies aanwezig waren, behalve bij algemene concilies: het is immers ook niet geoorloofd dat wereldlijke heersers toeschouwers worden van dingen, die de priesters van God soms overkomen....
- Canon 21 - De voorrang van Rome onder de patriarchzetels
21
Omdat wij geloven dat het woord des Heren, dat Christus tot zijn heilige apostelen en leerlingen heeft gesproken, namelijk “Wie jullie ontvangt, neemt mij op” (Mt. 10, 40)[b:Mt. 10, 40]; “en wie jullie afwijst, wijst mij af” (Lc. 10, 16)[b:Lc. 10, 16], ook tot allen gezegd is, die na hen en volgens hen aangesteld zijn als Hogepriesters en leiders van de herders in de katholieke Kerk, bepalen wij dat helemaal niemand van de wereldlijke machthebbers iemand van hen, die de leiding hebben over een patriarchale zetel, mag onteren of proberen van de hun toekomende troon te verwijderen, maar hun alle eerbied en achting waardig moeten achten; in de eerste plaats de allerheiligste Paus van het oudere Rome, maar daarnaast die van Constantinopel en daarna die van Alexandrië en Antiochië en Jeruzalem; maar (dat) ook niemand anders aantekeningen of woorden tegen de allerheiligste Paus van het oudere Rome mag optekenen en samenstellen onder het voorwendsel van het bekendmaken van enkele misdaden; wat zowel Photius onlangs heeft gedaan en Dioscorus veel eerder.
Alwie echter een zo grote grootspraak en overmoed heeft gebruikt, dat hij evenals Photius of Dioscorus in geschriften of zonder geschriften enige beledigingen tegen de zetel van Petrus, leider der Apostelen, aanvoert, laat hij dezelfde en gelijke veroordeling als die ontvangen.
Als echter iemand die enige wereldlijke macht geniet of bezit, heeft geprobeerd om de voornoemde Paus van de apostolische stoel of iemand van de andere patriarchen te verdrijven, dan zij hij veroordeeld.
Als er voorts een algemeen concilie verzameld is en er enige twijfel of ambiguïteit is ontstaan over de heilige Kerk van de Romeinen, dan past het om met ontzag en met passende eerbied een onderzoek in te stellen over het voorgelegde vraagstuk en de oplossing te aanvaarden of hulp te ontvangen of te helpen, echter niet om brutaalweg een uitspraak te doen tegen de Hogepriesters van het oudere Rome.
- Canon 3 - De verering van de heilige afbeeldingen
4
Wij bepalen dat de heilige afbeelding van onze Heer Jezus Christus, de Bevrijder en Verlosser van allen, met gelijke eer moet worden vereerd als het boek van de heilige Evangeliën.
Zoals wij allen immers door de woorden, die lettergreep voor lettergreep in het Boek staan, heil zullen verkrijgen, zo hebben alle wijzen en leken baat bij de beeldende werking der kleuren uit dat, wat hen voor ogen is: want wat het woord in lettergrepen verkondigt en aanbeveelt, dat doet het schrift (de afbeelding) ook, dat in kleuren is;
en het is passend, dat in overeenstemming met het verstand en de alleroudste traditie over de eerbied, ook afbeeldingen, omdat ze verwijzen naar de beginselen zelf, in afgeleide vorm evenzo worden vereerd en aanbeden, als het heilige Boek van de heilige Evangeliën en de afbeelding van het kostbare kruis.
Als iemand dus niet het icoon van de Redder Christus aanbidt, zal hij niet zijn vorm kunnen zien, wanneer hij zal komen in de glorie van de vader om verheerlijkt te worden en zijn heiligen te verheerlijken 1[[b:2 Tess. 1, 10]]; maar laat hij dan ver verwijderd van de gemeenschap met Hem en Zijn glans zijn.
En eveneens de afbeelding van zijn onbevlekte moeder en moeder Gods Maria; en bovendien schilderen wij afbeeldingen van de heilige engelen, zoals de Heilige Schrift hen in woorden afbeeldt; maar ook van de zeer prijzenswaardige Apostelen, profeten, martelaren en heilige mannen, en eveneens van alle Heiligen, vereren en eren wij. En wie zich daar niet aan houden, moeten veroordeeld zijn door de Vader en de Zoon en de Heilige Geest.
Om RK Documenten te kunnen verbeteren is uw reactie zeer waardevol. Heeft u aanmerkingen of suggesties voor verbeteringen of bent u een fout tegen gekomen? Laat het ons weten.