Pastores Gregis
x
Gebruik de knoppen om door de historische teksten te lopen:
Informatie over dit document
Pastores Gregis
Over de Bisschoppen
Paus Johannes Paulus II
16 oktober 2003
Pauselijke geschriften - Postsynodale Apostolische Exhortaties
16 oktober 2003
1 juni 2022
711
nl
Referenties naar dit document: 35
Open uitgebreid overzichtReferenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
Uitklappen
- Inhoud
(Redactie: voorlopig is alleen de pdf uit Kerkelijke Documentatie beschikbaar (behoudens hetgeen hieronder is uitgewerkt in de onderstaande alinea's) onder "Opties - Dit document bestellen", indien u ingelogd bent. Inloggen kunt u via de knop rechtsbovenin)
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 1 Het mysterie en het dienstwerk van de bisschop
- Artikel 3 Het collegiale karakter van het bisschopsambt
8
“En Hij stelde er twaalf aan” (Mc. 3,14) [b:Mc. 3,14]. De dogmatische Constitutie Lumen Gentium [617] leidt met deze evangelietekst de leer in over het collegiale karakter van de groep van twaalf, gevormd “op de wijze van een college of een vaste groep, waarover Hij Petrus aanstelde, uit hun midden gekozen”. Lumen Gentium [[617|23]] Op gelijksoortige manier zijn de bisschop van Rome, als opvolger van Petrus, en alle bisschoppen, als gezamenlijke opvolgers van de apostelen, onderling verbonden op de wijze van een college. vgl: Lumen Gentium [[[617|22]]] vgl: Codex Iuris Canonici [[[30|330]]] vgl: Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium [[[574|(42)]]]
De collegiale eenheid tussen de bisschoppen is gebaseerd op zowel de bisschopswijding als de hiërarchische gemeenschap. Deze raakt dus het diepste wezen van iedere bisschop en behoort tot de structuur van de Kerk, zoals die door Jezus Christus is gewild. Men komt tot de volheid van het bisschopsambt door de bisschopswijding en door de hiërarchische gemeenschap met het hoofd van het College en met de leden; dat betekent dus met het college, waartoe het hoofd altijd behoort. Zo wordt men lid van het bisschoppencollege, vgl: Lumen Gentium [[[617|22]]] vgl: Codex Iuris Canonici [[[30|336]]] vgl: Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium [[[574|(49)]]] en daarom moeten ook de drie taken die men ontvangt bij de bisschopswijding – heiligen, onderwijzen, besturen – uitgeoefend worden in hiërarchische gemeenschap, zij het, gegeven hun verschillende doelstellingen, op verschillende wijzen. vgl: Lumen Gentium [[[617|21]]] vgl: § 2 [[[30|375]]]
Dit is de zogenaamde affectus collegialis, de collegiale gezindheid of affectieve collegialiteit, die de basis vormt voor de zorg van de bisschoppen voor de andere particuliere Kerken en voor de universele Kerk. vgl: Het geven van het lichaam vormt een authentieke gemeenschap [[[627|(23)]]] vgl: Christus Dominus [[[646|3.5.6]]] vgl: Apostolos Suos [[[1862|13]]] Als we dan ook zeggen dat een bisschop nooit alleen is, omdat hij altijd verenigd is met de Vader door de Zoon in de Heilige Geest, moeten we daaraan toevoegen dat hij ook nooit alleen is, omdat hij altijd en voortdurend verbonden is met zijn broeders in het episcopaat en met degene die de Heer gekozen heeft als de opvolger van Petrus.
De collegiale gezindheid wordt in verschillende mate en in uiteenlopende vorm tot uitdrukking gebracht, waaronder geïnstitutionaliseerde vormen zoals de Bisschoppensynode, Plaatselijke Concilies, Bisschoppenconferenties, de Romeinse Curie, Ad Limina bezoeken, missionaire samenwerking, enzovoort. De collegiale gezindheid wordt echter slechts ten volle tot uitdrukking gebracht in de collegiale handeling in strikte zin, dat wil zeggen in het handelen van alle bisschoppen samen met hun hoofd, met wie zij het volledige en hoogste gezag over de hele Kerk uitoefenen. vgl: Appendix I, 4 [[[577]]] vgl: Lumen Gentium [[[617|22]]] vgl: §§ 1, 2 [[[30|337]]] vgl: §§ 1, 2 [[[574|(50)]]]
Het collegiale karakter van het apostolisch dienstwerk is door Christus zelf gewild. Daarom is de collegiale gezindheid, of affectieve collegialiteit (collegialitas affectiva) altijd onder de bisschoppen aanwezig als communio episcoporum, maar ze komt slechts tot uitdrukking als effectieve collegialiteit (collegialitas effectiva) in bepaalde handelingen. De verschillende manieren waarop de affectieve collegialiteit verwezenlijkt wordt in effectieve collegialiteit zijn van menselijke orde, maar op verschillende niveaus wordt zo aan het goddelijke vereiste voldaan dat het episcopaat collegiaal is. vgl: Appendix 1 [[[577]]] vgl: Lumen Gentium [[[617|22]]] Het hoogste gezag van het college over de universele Kerk wordt plechtig uitgeoefend in oecumenische Concilies. vgl: Lumen Gentium [[[617|22]]]
De collegiale dimensie verleent het episcopaat zijn universele karakter. Zo kan er een overeenkomst worden vastgesteld tussen de ene, universele, en daarom ondeelbare Kerk, en het episcopaat als één en ondeelbaar, en daarom universeel. Het beginsel en fundament van deze eenheid, zowel van de Kerk als van het college van bisschoppen, is de paus. Zoals het Tweede Vaticaans Concilie leert, brengt dit college “voor zover het uit velen is samengesteld, de verscheidenheid en de universaliteit van het volk van God tot uitdrukking, doch voor zover het onder één hoofd geschaard is, drukt het de eenheid van de kudde van Christus uit”. Lumen Gentium [[617|22]] Daarom “is de eenheid van het episcopaat een van de constitutieve elementen van de eenheid van de Kerk”. Apostolos Suos [[1862|8]]
De universele Kerk is niet de som van de particuliere Kerken, noch een federatie daarvan, of zelfs het gevolg van hun onderlinge gemeenschap, want zoals de eerste kerkvaders het uitdrukten en het ook in de liturgie naar voren komt, bestond de Kerk in haar wezenlijke mysterie vóór de schepping. Vgl. Angoulême Sacramentarium.. Vgl. Angoulême Sacramentarium: In dedicatione basilicae novae: “Dirige, Domine, ecclesiam tuam dispensatione caelesti, ut, quae ante mundi principium in tua semper est praesentia praeparata, usque ad plenitudinem gloriamque promissam te moderante perveniat”, in: CCSL 159 C, rubr. 1851 vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk [[[1|758-760]]] vgl: Communionis notio [[[306|9]]] In het licht van deze leer kunnen we nog toevoegen dat de verhouding van wederzijdse innerlijkheid tussen de universele Kerk en iedere particuliere Kerk, waarbij de particuliere Kerken “zijn gevormd naar het beeld van de universele Kerk, in en door wie de ene en enige katholieke Kerk bestaat”, Lumen Gentium [[617|23]] doorgetrokken kan worden naar de verhouding tussen het gehele bisschoppencollege en iedere bisschop als individu. Daarom mag “het bisschoppencollege niet worden verstaan als de som van de bisschoppen die aan het hoofd van de particuliere Kerken staan, noch als het gevolg van hun gemeenschap, doch we moeten het verstaan als een essentieel element van de universele Kerk; het is een werkelijkheid die het ambt van hoofd van een particuliere Kerk overstijgt”. Apostolos Suos [[1862|12]]
We kunnen deze overeenkomst tussen de universele Kerk en het bisschoppencollege beter begrijpen in het licht van een uitspraak van het Concilie: “Zo waren de apostelen het zaad van het nieuwe Israël en tegelijkertijd de oorsprong van de heilige hiërarchie.” Ad Gentes Divinitus [[703|5]] In de apostelen, niet individueel beschouwd maar als college, lag de structuur van de Kerk reeds besloten – die in haar universaliteit en eenheid op hen gegrondvest was – evenals de structuur van het College van bisschoppen, hun opvolgers, het teken van deze universaliteit en eenheid. vgl: Lumen Gentium [[[617|22]]]
Daarom is “het gezag van het bisschoppencollege over de hele Kerk niet het gevolg van de som van de macht van de individuele bisschoppen over hun particuliere Kerken; het is een voorgegeven werkelijkheid waaraan iedere individuele bisschop deel heeft. Zij hebben geen gezag over de gehele Kerk behalve op collegiale basis.” Apostolos Suos [[1862|12]] Aan de macht te onderwijzen en te besturen hebben de bisschoppen als college rechtstreeks deel op grond van het feit dat zij lid van het bisschoppencollege zijn, waarin het college der apostelen werkelijk voort bestaat. vgl: Lumen Gentium [[[617|22]]] Evenals de universele Kerk één en ondeelbaar is, zo is ook het bisschoppencollege een “ondeelbaar theologisch onderwerp”, en daarom is het volledige en universele oppergezag van dit college en van de paus persoonlijk eveneens één en ondeelbaar. Juist omdat het bisschoppencollege een voorgegeven werkelijkheid is, die vooraf gaat aan het ambt van herder van een particuliere Kerk, zijn er veel bisschoppen die, hoewel ze bij uitstek episcopale taken uitoefenen, niet het hoofd van een particuliere Kerk zijn. vgl: Apostolos Suos [[[1862|12]]] Iedere bisschop vertegenwoordigt, altijd in eenheid met zijn broeders en met de paus, Christus, het Hoofd en de Herder van de Kerk. Dat is niet alleen het geval wanneer hij op passende en specifieke wijze het herdersambt van een particuliere Kerk ontvangt, maar ook als hij samenwerkt met de diocesane bisschop in het bestuur van diens Kerk vgl: Christus Dominus [[[646|25-26]]] of als hij deelt in het ambt van de paus als universele herder bij het bestuur van de universele Kerk. In de loop van haar geschiedenis heeft de Kerk, naast de specifieke vorm van het leiderschap van een particuliere Kerk, andere vormen erkend van het uitoefenen van het bisschopsambt, zoals bijvoorbeeld de functie van hulpbisschop of vertegenwoordiger van de paus bij de instanties van de Heilige Stoel of bij pauselijke gezantschappen en ambassades. Ook nu worden, in overeenstemming met het recht, deze vormen toegestaan als ze nodig zijn. vgl: Propositiones - 10e Gewone Algemene Bisschoppensynode [[[7407|(33)]]]
De collegiale eenheid tussen de bisschoppen is gebaseerd op zowel de bisschopswijding als de hiërarchische gemeenschap. Deze raakt dus het diepste wezen van iedere bisschop en behoort tot de structuur van de Kerk, zoals die door Jezus Christus is gewild. Men komt tot de volheid van het bisschopsambt door de bisschopswijding en door de hiërarchische gemeenschap met het hoofd van het College en met de leden; dat betekent dus met het college, waartoe het hoofd altijd behoort. Zo wordt men lid van het bisschoppencollege, vgl: Lumen Gentium [[[617|22]]] vgl: Codex Iuris Canonici [[[30|336]]] vgl: Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium [[[574|(49)]]] en daarom moeten ook de drie taken die men ontvangt bij de bisschopswijding – heiligen, onderwijzen, besturen – uitgeoefend worden in hiërarchische gemeenschap, zij het, gegeven hun verschillende doelstellingen, op verschillende wijzen. vgl: Lumen Gentium [[[617|21]]] vgl: § 2 [[[30|375]]]
Dit is de zogenaamde affectus collegialis, de collegiale gezindheid of affectieve collegialiteit, die de basis vormt voor de zorg van de bisschoppen voor de andere particuliere Kerken en voor de universele Kerk. vgl: Het geven van het lichaam vormt een authentieke gemeenschap [[[627|(23)]]] vgl: Christus Dominus [[[646|3.5.6]]] vgl: Apostolos Suos [[[1862|13]]] Als we dan ook zeggen dat een bisschop nooit alleen is, omdat hij altijd verenigd is met de Vader door de Zoon in de Heilige Geest, moeten we daaraan toevoegen dat hij ook nooit alleen is, omdat hij altijd en voortdurend verbonden is met zijn broeders in het episcopaat en met degene die de Heer gekozen heeft als de opvolger van Petrus.
De collegiale gezindheid wordt in verschillende mate en in uiteenlopende vorm tot uitdrukking gebracht, waaronder geïnstitutionaliseerde vormen zoals de Bisschoppensynode, Plaatselijke Concilies, Bisschoppenconferenties, de Romeinse Curie, Ad Limina bezoeken, missionaire samenwerking, enzovoort. De collegiale gezindheid wordt echter slechts ten volle tot uitdrukking gebracht in de collegiale handeling in strikte zin, dat wil zeggen in het handelen van alle bisschoppen samen met hun hoofd, met wie zij het volledige en hoogste gezag over de hele Kerk uitoefenen. vgl: Appendix I, 4 [[[577]]] vgl: Lumen Gentium [[[617|22]]] vgl: §§ 1, 2 [[[30|337]]] vgl: §§ 1, 2 [[[574|(50)]]]
Het collegiale karakter van het apostolisch dienstwerk is door Christus zelf gewild. Daarom is de collegiale gezindheid, of affectieve collegialiteit (collegialitas affectiva) altijd onder de bisschoppen aanwezig als communio episcoporum, maar ze komt slechts tot uitdrukking als effectieve collegialiteit (collegialitas effectiva) in bepaalde handelingen. De verschillende manieren waarop de affectieve collegialiteit verwezenlijkt wordt in effectieve collegialiteit zijn van menselijke orde, maar op verschillende niveaus wordt zo aan het goddelijke vereiste voldaan dat het episcopaat collegiaal is. vgl: Appendix 1 [[[577]]] vgl: Lumen Gentium [[[617|22]]] Het hoogste gezag van het college over de universele Kerk wordt plechtig uitgeoefend in oecumenische Concilies. vgl: Lumen Gentium [[[617|22]]]
De collegiale dimensie verleent het episcopaat zijn universele karakter. Zo kan er een overeenkomst worden vastgesteld tussen de ene, universele, en daarom ondeelbare Kerk, en het episcopaat als één en ondeelbaar, en daarom universeel. Het beginsel en fundament van deze eenheid, zowel van de Kerk als van het college van bisschoppen, is de paus. Zoals het Tweede Vaticaans Concilie leert, brengt dit college “voor zover het uit velen is samengesteld, de verscheidenheid en de universaliteit van het volk van God tot uitdrukking, doch voor zover het onder één hoofd geschaard is, drukt het de eenheid van de kudde van Christus uit”. Lumen Gentium [[617|22]] Daarom “is de eenheid van het episcopaat een van de constitutieve elementen van de eenheid van de Kerk”. Apostolos Suos [[1862|8]]
De universele Kerk is niet de som van de particuliere Kerken, noch een federatie daarvan, of zelfs het gevolg van hun onderlinge gemeenschap, want zoals de eerste kerkvaders het uitdrukten en het ook in de liturgie naar voren komt, bestond de Kerk in haar wezenlijke mysterie vóór de schepping. Vgl. Angoulême Sacramentarium.. Vgl. Angoulême Sacramentarium: In dedicatione basilicae novae: “Dirige, Domine, ecclesiam tuam dispensatione caelesti, ut, quae ante mundi principium in tua semper est praesentia praeparata, usque ad plenitudinem gloriamque promissam te moderante perveniat”, in: CCSL 159 C, rubr. 1851 vgl: Catechismus van de Katholieke Kerk [[[1|758-760]]] vgl: Communionis notio [[[306|9]]] In het licht van deze leer kunnen we nog toevoegen dat de verhouding van wederzijdse innerlijkheid tussen de universele Kerk en iedere particuliere Kerk, waarbij de particuliere Kerken “zijn gevormd naar het beeld van de universele Kerk, in en door wie de ene en enige katholieke Kerk bestaat”, Lumen Gentium [[617|23]] doorgetrokken kan worden naar de verhouding tussen het gehele bisschoppencollege en iedere bisschop als individu. Daarom mag “het bisschoppencollege niet worden verstaan als de som van de bisschoppen die aan het hoofd van de particuliere Kerken staan, noch als het gevolg van hun gemeenschap, doch we moeten het verstaan als een essentieel element van de universele Kerk; het is een werkelijkheid die het ambt van hoofd van een particuliere Kerk overstijgt”. Apostolos Suos [[1862|12]]
We kunnen deze overeenkomst tussen de universele Kerk en het bisschoppencollege beter begrijpen in het licht van een uitspraak van het Concilie: “Zo waren de apostelen het zaad van het nieuwe Israël en tegelijkertijd de oorsprong van de heilige hiërarchie.” Ad Gentes Divinitus [[703|5]] In de apostelen, niet individueel beschouwd maar als college, lag de structuur van de Kerk reeds besloten – die in haar universaliteit en eenheid op hen gegrondvest was – evenals de structuur van het College van bisschoppen, hun opvolgers, het teken van deze universaliteit en eenheid. vgl: Lumen Gentium [[[617|22]]]
Daarom is “het gezag van het bisschoppencollege over de hele Kerk niet het gevolg van de som van de macht van de individuele bisschoppen over hun particuliere Kerken; het is een voorgegeven werkelijkheid waaraan iedere individuele bisschop deel heeft. Zij hebben geen gezag over de gehele Kerk behalve op collegiale basis.” Apostolos Suos [[1862|12]] Aan de macht te onderwijzen en te besturen hebben de bisschoppen als college rechtstreeks deel op grond van het feit dat zij lid van het bisschoppencollege zijn, waarin het college der apostelen werkelijk voort bestaat. vgl: Lumen Gentium [[[617|22]]] Evenals de universele Kerk één en ondeelbaar is, zo is ook het bisschoppencollege een “ondeelbaar theologisch onderwerp”, en daarom is het volledige en universele oppergezag van dit college en van de paus persoonlijk eveneens één en ondeelbaar. Juist omdat het bisschoppencollege een voorgegeven werkelijkheid is, die vooraf gaat aan het ambt van herder van een particuliere Kerk, zijn er veel bisschoppen die, hoewel ze bij uitstek episcopale taken uitoefenen, niet het hoofd van een particuliere Kerk zijn. vgl: Apostolos Suos [[[1862|12]]] Iedere bisschop vertegenwoordigt, altijd in eenheid met zijn broeders en met de paus, Christus, het Hoofd en de Herder van de Kerk. Dat is niet alleen het geval wanneer hij op passende en specifieke wijze het herdersambt van een particuliere Kerk ontvangt, maar ook als hij samenwerkt met de diocesane bisschop in het bestuur van diens Kerk vgl: Christus Dominus [[[646|25-26]]] of als hij deelt in het ambt van de paus als universele herder bij het bestuur van de universele Kerk. In de loop van haar geschiedenis heeft de Kerk, naast de specifieke vorm van het leiderschap van een particuliere Kerk, andere vormen erkend van het uitoefenen van het bisschopsambt, zoals bijvoorbeeld de functie van hulpbisschop of vertegenwoordiger van de paus bij de instanties van de Heilige Stoel of bij pauselijke gezantschappen en ambassades. Ook nu worden, in overeenstemming met het recht, deze vormen toegestaan als ze nodig zijn. vgl: Propositiones - 10e Gewone Algemene Bisschoppensynode [[[7407|(33)]]]
Referenties naar alinea 8: 1
Viering van de 50e verjaardag van de oprichting van de Bisschoppensynode ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 6 In de gemeenschap van de Kerken
- Artikel 2 De diocesane bisschop in relatie tot het hoogste gezag
56
Het Tweede Vaticaans Concilie leert: “in de hun toevertrouwde bisdommen komt aan de bisschoppen als opvolgers van de apostelen krachtens hun ambt die rechtstreekse, op eigen verantwoordelijkheid uit te oefenen bevoegdheid toe welke door de uitoefening van hun herderlijk ambt wordt geëist, zij het met volledig behoud van de bevoegdheid die de paus krachtens zijn ambt bezit om bepaalde gevallen aan zichzelf of aan een andere gezagsinstantie voor te behouden”. Christus Dominus [[646|8]]
In de synodehal werd de vraag opgeworpen of de verhouding tussen de bisschop en het hoogste kerkelijke gezag niet in het licht van het subsidiariteitsbeginsel behandeld zou moeten worden, speciaal wat betreft de betrekkingen tussen de bisschop en de Romeinse Curie. Daarbij werd de wens geuit deze betrekkingen vorm te geven volgens een communio-ecclesiologie, met inachtneming van gegeven bevoegdheden, en daardoor tot een grotere decentralisatie te komen. Er is ook gevraagd na te denken over de mogelijkheid dit principe op het leven van de Kerk toe te passen, waarbij in ieder geval rekening gehouden moet worden met het feit dat het constitutieve beginsel voor de uitoefening van het bisschoppelijk gezag de hiërarchische gemeenschap van de individuele bisschoppen met de paus en met het bisschoppencollege is.
Het is bekend dat het subsidiariteitsbeginsel door mijn voorganger Pius XI, zaliger gedachtenis, is geformuleerd voor de burgerlijke samenleving. vgl: Quadragesimo Anno [[[652|80]]] Het Tweede Vaticaans Concilie heeft de term ‘subsidiariteit’ nooit gebruikt. Wel heeft het concilie een aanzet gegeven tot een zekere verdeling tussen de structuren van de Kerk en daarbij een nieuwe manier van denken over de theologie van het episcopaat in gang gezet, die reeds vrucht draagt bij de concrete toe passing van het collegialiteitsbeginsel op de kerkelijke gemeenschap. Wat betreft de uitoefening van het bisschopsambt waren de synodevaders echter van mening dat het begrip ‘subsidiariteit’ dubbelzinnig is. Zij hebben opgeroepen tot een theologische verdieping van de essentie van het bisschoppelijk gezag in het licht van het communio-beginsel. Propositiones - 10e Gewone Algemene Bisschoppensynode [[7407|(20)]]
Tijdens de synodevergadering was meermalen sprake van het communiobeginsel. Vgl. Relatio post.. Vgl. Relatio post disceptationem, 15-17, in: L’Osservatore Romano (14 oktober 2001), 4 vgl: Propositiones - 10e Gewone Algemene Bisschoppensynode [[[7407|(20)]]] Het gaat hierbij om een organische gemeenschap naar het beeld van het lichaam van Christus, dat de apostel Paulus gebruikt als hij de nadruk legt op de taken van wederzijdse steun en aanvulling tussen de verschillende leden van het éne lichaam. (1 Kor. 12, 12-31) [[b:1 Kor. 12, 12-31]]
Om dit teruggrijpen op het communiobeginsel juist en doeltreffend te doen zijn, zullen enige vaste referentiepunten onvermijdelijk zijn. Daarbij moet voor alles in aanmerking worden genomen dat de diocesane bisschop in zijn particuliere Kerk de totale, gewone, eigen en onmiddellijke macht bezit die nodig is voor het uitoefenen van zijn pastorale taak. Hij heeft dus een eigen invloedssfeer voor de zelfstandige uitoefening van zijn macht, die door de algemene wetgeving erkend en beschermd wordt. vgl: § 1 [[[30|381]]] vgl: Codex Iuris Canonici (1917) [[[2620|(178)]]] Anderzijds bestaat de macht van de bisschop naast de hoogste, eveneens bisschoppelijke, gewone en onmiddellijke macht van de paus over alle particuliere Kerken en groeperingen ervan, en over alle herders en gelovigen. vgl: Lumen Gentium [[[617|22]]] vgl: Codex Iuris Canonici [[[30|331.333]]] vgl: Codex Iuris Canonici (1917) [[[2620|(43)]]] vgl: § 1 [[[2620|(45)]]]
Een ander vast referentiepunt dat ook niet uit het oog verloren mag worden is dat de eenheid van de Kerk gegrondvest is op de eenheid van het episcopaat, dat om één te zijn, één hoofd van het college nodig heeft. Op analoge wijze heeft de Kerk, om één te zijn, één Kerk nodig als hoofd van de Kerken, namelijk die van Rome, wier bisschop, de opvolger van Petrus, het hoofd van het college is. Communionis notio [[306|12]] Als “iedere particuliere Kerk volledig Kerk wil zijn, dat wil zeggen, de particuliere representatie van de universele Kerk met alle essentiële elementen en dus gevormd naar het model van de universele Kerk, moet het hoogste gezag van de Kerk … aanwezig zijn. Het primaatschap van de bisschop van Rome en het bisschoppencollege zijn kenmerken van de universele Kerk die ‘niet afgeleid zijn van het particuliere van de Kerken’, maar wel tot het wezen van iedere particuliere Kerk behoren. ... Het ambt van de opvolger van Petrus, dat inherent is aan elke particuliere Kerk, is een noodzakelijke uitdrukking van die fundamentele wederzijdse interioriteit tussen de universele Kerk en de particuliere Kerk.” Communionis notio [[306|13]]
Wat het merkteken van de katholiciteit betreft, de Kerk van Christus wordt volledig verwerkelijkt in iedere particuliere Kerk, die alle natuurlijke en bovennatuurlijke middelen ontvangt om de zending te vervullen die God de Kerk in de wereld opgedragen heeft. Een van die middelen is de gewone, eigen en onmiddellijke macht van de bisschop, die voor het uitoefenen van zijn pastorale taak (munus pastorale) noodzakelijk is, maar waarvan de uitoefening toch van rechtswege of op grond van een verordening van de paus, aan de algemene wetten en beperkingen van het hoogste of een ander kerkelijk gezag onderworpen is. vgl: Lumen Gentium [[[617|27]]] vgl: Christus Dominus [[[646|8]]] vgl: § 1 [[[30|381]]] vgl: Codex Iuris Canonici (1917) [[[2620|(178)]]]
De bevoegdheid tot het eigen bestuur, waartoe ook de uitoefening van het ware leergezag gerekend wordt, vgl: Codex Iuris Canonici [[[30|753]]] vgl: Codex Iuris Canonici (1917) [[[2620|(600)]]] dat de bisschop in zijn bisdom wezenlijk toekomt, ontspringt aan die mystieke werkelijkheid van de Kerk, die ervoor zorgt dat in de particuliere Kerk de universele Kerk immanent is, als gevolg waarvan ook het hoogste gezag aanwezig is, dat wil zeggen de paus en het bisschoppencollege met hun hoogste, volledige, gewone en onmiddellijke gezag over alle gelovigen en herders. vgl: Lumen Gentium [[[617|22]]] vgl: § 1 [[[30|333]]] vgl: Codex Iuris Canonici [[[30|336]]] vgl: Codex Iuris Canonici (1917) [[[2620|(43)]]] vgl: § 1 [[[2620|(45)]]] vgl: Codex Iuris Canonici (1917) [[[2620|(49)]]]
Volgens de leer van het Tweede Vaticaans Concilie worden de taak te onderrichten (munus docendi) en de bestuurstaak (munus regendi) – dus ook het daartoe behorende leergezag en het bestuurlijk gezag – in de particuliere Kerk van iedere diocesane bisschop van nature uitgeoefend in de hiërarchische gemeenschap met het hoofd van het college en met het college zelf. vgl: Lumen Gentium [[[617|21]]] vgl: § 2 [[[30|375]]] Dit gegeven verzwakt het bisschoppelijk gezag niet, integendeel, het versterkt het, daar de banden van de hiërarchische gemeenschap die de bisschop aan de Heilige Stoel binden een noodzakelijke coördinatie tussen de verantwoordelijkheid van de diocesane bisschop en die van het hoogste gezag vereisen, die volgt uit het wezen van de Kerk. Het goddelijk recht zelf beperkt de uitoefening van beide vormen van gezag. Daarom wordt de macht van de bisschoppen “door de opperste en universele macht niet uitgewist, doch integendeel bevestigd, versterkt en verdedigd, terwijl de Heilige Geest de bestuursvorm die Christus voor Zijn Kerk heeft ingesteld onwankelbaar in stand houdt”. Lumen Gentium [[617|27]] vgl: § 1 [[[30|333]]] vgl: § 1 [[[2620|(45)]]]
Zo heeft paus Paulus VI bij de opening van de derde zittingsperiode van het Tweede Vaticaans Concilie treffend opgemerkt: “Verspreid over de gehele aarde, verleent Gij, eerbiedwaardige broeders, vorm en gestalte aan de ware katholiciteit van de Kerk. Daarom hebt gij behoefte aan een middelpunt en een beginsel van eenheid in het geloof en de gemeenschap, dat gij juist in deze Stoel van Petrus (Cathedra Petri) vindt. Maar evenzo hebben wij uw voortdurende nabijheid nodig. De Apostolische Stoel verwacht van u een vergroting van zijn aanzien en van zijn menselijke en historische betekenis, maar ook een trouwe geloofsbeleving, een voorbeeld van plichtsbetrachting en troost in de beproevingen.” In Signo Sanctae Crucis [[200|27]]
De werkelijkheid van de gemeenschap, die ten grondslag ligt aan alle binnenkerkelijke betrekkingen vgl: (Exeunte Coetu) (7 december 1985), C. 1, in: AVDK 41/2 (februari 1986), 144. [[[1485]]] en die ook benadrukt is bij de discussie in de synode, is een verhouding van wederzijdsheid tussen de paus en de bisschoppen. Als namelijk enerzijds de bisschop, om volledig uitdrukking te geven aan zijn eigen ambt en de katholiciteit van zijn Kerk te grondvesten, zijn eigen bestuursmacht (munus regendi) moet uitoefenen in de hiërarchische gemeenschap met de paus en het bisschoppencollege, handelt de paus als hoofd van het college in de uitoefening van zijn dienstwerk als Opperherder van de Kerk (munus supremi Ecclesiae pastoris) altijd in gemeenschap met alle andere bisschoppen, ja zelfs met de hele Kerk. vgl: § 2 [[[30|333]]] vgl: § 2 [[[2620|(45)]]] Zoals de bisschop in de Kerk nooit alleen is, maar voortdurend betrokken is op het college en het hoofd van het college en door deze gesteund wordt, zo is ook de paus nooit alleen, doch altijd betrokken op de bisschoppen en door hen wordt hij gesteund. Dit is nog een reden waarom de uitoefening van de hoogste macht van de paus de gewone, eigen en onmiddellijke macht van de bisschop in zijn particuliere Kerk niet uitwist, maar die juist bekrachtigt, versterkt en geldigheid verleent.
In de synodehal werd de vraag opgeworpen of de verhouding tussen de bisschop en het hoogste kerkelijke gezag niet in het licht van het subsidiariteitsbeginsel behandeld zou moeten worden, speciaal wat betreft de betrekkingen tussen de bisschop en de Romeinse Curie. Daarbij werd de wens geuit deze betrekkingen vorm te geven volgens een communio-ecclesiologie, met inachtneming van gegeven bevoegdheden, en daardoor tot een grotere decentralisatie te komen. Er is ook gevraagd na te denken over de mogelijkheid dit principe op het leven van de Kerk toe te passen, waarbij in ieder geval rekening gehouden moet worden met het feit dat het constitutieve beginsel voor de uitoefening van het bisschoppelijk gezag de hiërarchische gemeenschap van de individuele bisschoppen met de paus en met het bisschoppencollege is.
Het is bekend dat het subsidiariteitsbeginsel door mijn voorganger Pius XI, zaliger gedachtenis, is geformuleerd voor de burgerlijke samenleving. vgl: Quadragesimo Anno [[[652|80]]] Het Tweede Vaticaans Concilie heeft de term ‘subsidiariteit’ nooit gebruikt. Wel heeft het concilie een aanzet gegeven tot een zekere verdeling tussen de structuren van de Kerk en daarbij een nieuwe manier van denken over de theologie van het episcopaat in gang gezet, die reeds vrucht draagt bij de concrete toe passing van het collegialiteitsbeginsel op de kerkelijke gemeenschap. Wat betreft de uitoefening van het bisschopsambt waren de synodevaders echter van mening dat het begrip ‘subsidiariteit’ dubbelzinnig is. Zij hebben opgeroepen tot een theologische verdieping van de essentie van het bisschoppelijk gezag in het licht van het communio-beginsel. Propositiones - 10e Gewone Algemene Bisschoppensynode [[7407|(20)]]
Tijdens de synodevergadering was meermalen sprake van het communiobeginsel. Vgl. Relatio post.. Vgl. Relatio post disceptationem, 15-17, in: L’Osservatore Romano (14 oktober 2001), 4 vgl: Propositiones - 10e Gewone Algemene Bisschoppensynode [[[7407|(20)]]] Het gaat hierbij om een organische gemeenschap naar het beeld van het lichaam van Christus, dat de apostel Paulus gebruikt als hij de nadruk legt op de taken van wederzijdse steun en aanvulling tussen de verschillende leden van het éne lichaam. (1 Kor. 12, 12-31) [[b:1 Kor. 12, 12-31]]
Om dit teruggrijpen op het communiobeginsel juist en doeltreffend te doen zijn, zullen enige vaste referentiepunten onvermijdelijk zijn. Daarbij moet voor alles in aanmerking worden genomen dat de diocesane bisschop in zijn particuliere Kerk de totale, gewone, eigen en onmiddellijke macht bezit die nodig is voor het uitoefenen van zijn pastorale taak. Hij heeft dus een eigen invloedssfeer voor de zelfstandige uitoefening van zijn macht, die door de algemene wetgeving erkend en beschermd wordt. vgl: § 1 [[[30|381]]] vgl: Codex Iuris Canonici (1917) [[[2620|(178)]]] Anderzijds bestaat de macht van de bisschop naast de hoogste, eveneens bisschoppelijke, gewone en onmiddellijke macht van de paus over alle particuliere Kerken en groeperingen ervan, en over alle herders en gelovigen. vgl: Lumen Gentium [[[617|22]]] vgl: Codex Iuris Canonici [[[30|331.333]]] vgl: Codex Iuris Canonici (1917) [[[2620|(43)]]] vgl: § 1 [[[2620|(45)]]]
Een ander vast referentiepunt dat ook niet uit het oog verloren mag worden is dat de eenheid van de Kerk gegrondvest is op de eenheid van het episcopaat, dat om één te zijn, één hoofd van het college nodig heeft. Op analoge wijze heeft de Kerk, om één te zijn, één Kerk nodig als hoofd van de Kerken, namelijk die van Rome, wier bisschop, de opvolger van Petrus, het hoofd van het college is. Communionis notio [[306|12]] Als “iedere particuliere Kerk volledig Kerk wil zijn, dat wil zeggen, de particuliere representatie van de universele Kerk met alle essentiële elementen en dus gevormd naar het model van de universele Kerk, moet het hoogste gezag van de Kerk … aanwezig zijn. Het primaatschap van de bisschop van Rome en het bisschoppencollege zijn kenmerken van de universele Kerk die ‘niet afgeleid zijn van het particuliere van de Kerken’, maar wel tot het wezen van iedere particuliere Kerk behoren. ... Het ambt van de opvolger van Petrus, dat inherent is aan elke particuliere Kerk, is een noodzakelijke uitdrukking van die fundamentele wederzijdse interioriteit tussen de universele Kerk en de particuliere Kerk.” Communionis notio [[306|13]]
Wat het merkteken van de katholiciteit betreft, de Kerk van Christus wordt volledig verwerkelijkt in iedere particuliere Kerk, die alle natuurlijke en bovennatuurlijke middelen ontvangt om de zending te vervullen die God de Kerk in de wereld opgedragen heeft. Een van die middelen is de gewone, eigen en onmiddellijke macht van de bisschop, die voor het uitoefenen van zijn pastorale taak (munus pastorale) noodzakelijk is, maar waarvan de uitoefening toch van rechtswege of op grond van een verordening van de paus, aan de algemene wetten en beperkingen van het hoogste of een ander kerkelijk gezag onderworpen is. vgl: Lumen Gentium [[[617|27]]] vgl: Christus Dominus [[[646|8]]] vgl: § 1 [[[30|381]]] vgl: Codex Iuris Canonici (1917) [[[2620|(178)]]]
De bevoegdheid tot het eigen bestuur, waartoe ook de uitoefening van het ware leergezag gerekend wordt, vgl: Codex Iuris Canonici [[[30|753]]] vgl: Codex Iuris Canonici (1917) [[[2620|(600)]]] dat de bisschop in zijn bisdom wezenlijk toekomt, ontspringt aan die mystieke werkelijkheid van de Kerk, die ervoor zorgt dat in de particuliere Kerk de universele Kerk immanent is, als gevolg waarvan ook het hoogste gezag aanwezig is, dat wil zeggen de paus en het bisschoppencollege met hun hoogste, volledige, gewone en onmiddellijke gezag over alle gelovigen en herders. vgl: Lumen Gentium [[[617|22]]] vgl: § 1 [[[30|333]]] vgl: Codex Iuris Canonici [[[30|336]]] vgl: Codex Iuris Canonici (1917) [[[2620|(43)]]] vgl: § 1 [[[2620|(45)]]] vgl: Codex Iuris Canonici (1917) [[[2620|(49)]]]
Volgens de leer van het Tweede Vaticaans Concilie worden de taak te onderrichten (munus docendi) en de bestuurstaak (munus regendi) – dus ook het daartoe behorende leergezag en het bestuurlijk gezag – in de particuliere Kerk van iedere diocesane bisschop van nature uitgeoefend in de hiërarchische gemeenschap met het hoofd van het college en met het college zelf. vgl: Lumen Gentium [[[617|21]]] vgl: § 2 [[[30|375]]] Dit gegeven verzwakt het bisschoppelijk gezag niet, integendeel, het versterkt het, daar de banden van de hiërarchische gemeenschap die de bisschop aan de Heilige Stoel binden een noodzakelijke coördinatie tussen de verantwoordelijkheid van de diocesane bisschop en die van het hoogste gezag vereisen, die volgt uit het wezen van de Kerk. Het goddelijk recht zelf beperkt de uitoefening van beide vormen van gezag. Daarom wordt de macht van de bisschoppen “door de opperste en universele macht niet uitgewist, doch integendeel bevestigd, versterkt en verdedigd, terwijl de Heilige Geest de bestuursvorm die Christus voor Zijn Kerk heeft ingesteld onwankelbaar in stand houdt”. Lumen Gentium [[617|27]] vgl: § 1 [[[30|333]]] vgl: § 1 [[[2620|(45)]]]
Zo heeft paus Paulus VI bij de opening van de derde zittingsperiode van het Tweede Vaticaans Concilie treffend opgemerkt: “Verspreid over de gehele aarde, verleent Gij, eerbiedwaardige broeders, vorm en gestalte aan de ware katholiciteit van de Kerk. Daarom hebt gij behoefte aan een middelpunt en een beginsel van eenheid in het geloof en de gemeenschap, dat gij juist in deze Stoel van Petrus (Cathedra Petri) vindt. Maar evenzo hebben wij uw voortdurende nabijheid nodig. De Apostolische Stoel verwacht van u een vergroting van zijn aanzien en van zijn menselijke en historische betekenis, maar ook een trouwe geloofsbeleving, een voorbeeld van plichtsbetrachting en troost in de beproevingen.” In Signo Sanctae Crucis [[200|27]]
De werkelijkheid van de gemeenschap, die ten grondslag ligt aan alle binnenkerkelijke betrekkingen vgl: (Exeunte Coetu) (7 december 1985), C. 1, in: AVDK 41/2 (februari 1986), 144. [[[1485]]] en die ook benadrukt is bij de discussie in de synode, is een verhouding van wederzijdsheid tussen de paus en de bisschoppen. Als namelijk enerzijds de bisschop, om volledig uitdrukking te geven aan zijn eigen ambt en de katholiciteit van zijn Kerk te grondvesten, zijn eigen bestuursmacht (munus regendi) moet uitoefenen in de hiërarchische gemeenschap met de paus en het bisschoppencollege, handelt de paus als hoofd van het college in de uitoefening van zijn dienstwerk als Opperherder van de Kerk (munus supremi Ecclesiae pastoris) altijd in gemeenschap met alle andere bisschoppen, ja zelfs met de hele Kerk. vgl: § 2 [[[30|333]]] vgl: § 2 [[[2620|(45)]]] Zoals de bisschop in de Kerk nooit alleen is, maar voortdurend betrokken is op het college en het hoofd van het college en door deze gesteund wordt, zo is ook de paus nooit alleen, doch altijd betrokken op de bisschoppen en door hen wordt hij gesteund. Dit is nog een reden waarom de uitoefening van de hoogste macht van de paus de gewone, eigen en onmiddellijke macht van de bisschop in zijn particuliere Kerk niet uitwist, maar die juist bekrachtigt, versterkt en geldigheid verleent.
Referenties naar alinea 56: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 8 De organisatie van de metropolitane zetel en van de kerkprovincies
62
{vertaling volgt}
Referenties naar alinea 62: 1
De synodaliteit in het leven en de zending van de Kerk ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaReferenties naar dit document: 35
Open uitgebreid overzichthttps://beta.rkdocumenten.nl/toondocument/711-pastores-gregis-nl