God is Liefde

x
Gebruik de knoppen om door de historische teksten te lopen:

Informatie over dit document

Deus Caritas Est
God is Liefde
Over de christelijke liefde
Paus Benedictus XVI
25 december 2005
Pauselijke geschriften - Encyclieken
Libreria Editrice Vaticana / Stg. InterKerk / Nederlandse Bisschoppenconfrentie
vertaald vanuit de Duitstalige grondversie, gecontroleerd met de officiële Italiaanse, Franse en Engelse vertalingen
Zie de gebruiksvoorwaarden van de documenten
2006
Past. Chr. van Buijtenen, pr.
30 september 2022
715
nl
Toon meer

Referenties naar dit document: 60

Open uitgebreid overzicht

Referenties naar dit document van thema's en berichten

Open uitgebreid overzicht

Extra opties voor dit document

Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social media

Referenties naar alinea 20: 3

De Kerk ten dienste van het lijden ->=geentekst=
Bij de oecumenische ontmoeting ->=geentekst=
Intima Ecclesiae Natura ->=geentekst=

Extra opties voor deze alinea

Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
- Paragraaf 2 De liefdadigheid als opdracht van de Kerk
20
De naastenliefde, verankerd in de liefde tot God , is allereerst een opdracht aan iedere individuele gelovige, maar ze is eveneens een opdracht aan heel de kerkelijke gemeenschap, en dit op al haar niveaus: van de plaatselijke gemeenschap via de particuliere Kerk tot aan de universele Kerk in haar geheel. Ook de Kerk als gemeenschap moet de liefde beoefenen. Dat is de reden waarom de liefde de organisatie nodig heeft als voorwaarde voor een geordend gemeenschappelijke dienen. Het bewustzijn van deze opdracht was van meet af aan constitutief voor de Kerk: “Allen die het geloof hadden aangenomen, waren eensgezind en bezaten alles gemeenschappelijk; ze waren gewoon hun bezittingen en goederen te verkopen en die onder allen te verdelen naar ieders behoefte(Hand. 2, 44-45)[b:Hand. 2, 44-45]. Lucas vertelt ons dit in samenhang met zoiets als een definitie van de Kerk. Tot de essentiële elementen daarvan rekent hij het vasthouden aan “de leer van de apostelen”, en aan “het gemeenschappelijk leven” (koinonia), aan “het breken van het brood” en aan “het gebed1[[b:Hand. 2, 42]]. Het hier eerst niet verder omschreven element van “het gemeenschappelijk leven” (koinonia) wordt dan in de zojuist aangehaalde verzen geconcretiseerd: hun gemeenschappelijk leven bestaat juist daarin dat de gelovigen alles gemeenschappelijk hebben en dat er onder hen geen onderscheid meer is tussen arm en rijk 2[[b:Hand. 4, 32-36]]. Deze radicale vorm van gemeenschap van goederen liet zich toen de Kerk groter werd weliswaar niet handhaven, maar de kern waar het om ging bleef bestaan: binnen de geloofsgemeenschap mag er niet zo’n armoede zijn dat iemand verstoken blijft van de goederen die hij voor een menswaardig leven nodig heeft.

Referenties naar alinea 20: 3

De Kerk ten dienste van het lijden ->=geentekst=
Bij de oecumenische ontmoeting ->=geentekst=
Intima Ecclesiae Natura ->=geentekst=

Extra opties voor deze alinea

Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
21
Een beslissende stadium in de worsteling om de invoering van dit kerkelijk grondbeginsel wordt voor ons zichtbaar in die keuze van zeven mannen, die de oorsprong was van het diakenambt 3[[b:Hand. 6, 5-6]]. Hier ging het om de ongelijkheid bij de dagelijkse verzorging van de weduwen, zoals die was ontstaan tussen het Hebreeuws sprekende en het Grieks sprekende gedeelte van de oerkerk. De apostelen, aan wie vóór alles “het gebed” (Eucharistie en liturgie) en de “dienst van het Woord” waren opgedragen, voelden zich overvraagd met “de dienst aan de tafels”; ze besloten daarom bij hun centrale opgave te blijven en voor de andere, in de Kerk eveneens noodzakelijke opgave, de raad van zeven in te stellen, die overigens ook niet alleen maar de technische dienst van de verdeling te verzorgen had: het moesten mannen “vol van geest en wijsheid” zijn 4[[b:Hand. 6, 1-6]]. Dat betekent, dat het sociale dienstwerk dat zij te verrichten hadden, een heel concreet, maar tegelijk volstrekt geestelijk dienstwerk was, en hun ambt een echt geestelijk ambt dat een voor de Kerk wezenlijke opdracht vervulde: die van de geordende naastenliefde. Met de vorming van deze raad van zeven was voortaan de “diakonia” - de dienst van de gemeenschappelijke en op geordende wijze beoefende naastenliefde - verankerd in de fundamentele structuur van de Kerk zelf.

Referenties naar alinea 21: 0

Geen referenties naar deze alinea

Extra opties voor deze alinea

Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
22
In de loop der tijd en met de toenemende uitbreiding van de Kerk kwam haar liefdedienstwerk, de caritas, vast te liggen als een voor de Kerk wezenlijke sector, samen met het beheer van de Sacramenten en de verkondiging van het Woord: liefde beoefenen jegens de weduwen en wezen, de gevangenen, de zieken en de noodlijdenden van welke aard ook, hoort net zo tot haar wezen als de dienst van de Sacramenten en de verkondiging van het Evangelie. De Kerk kan het liefdedienstwerk net zo weinig laten uitvallen als Sacrament en Woord. Enkele voorbeelden mogen volstaan om dit aan te tonen. De martelaar Justinus ( na 220) verhaalt, hoe de zorg van de christenen voor de noodlijdenden van alle soort de verwondering van de heidenen wekt 5vgl. Tertullianus, Apologeticum 39, 7: PL 1, 468 . En als Ignatius van Antiochië (

Referenties naar alinea 22: 1

"Hoewel Hij Gods Zoon was, heeft Hij in de school van het lijden gehoorzaamheid geleerd" (vgl. Heb. 5, 8) - voorlopig Engelstalige versie ->=geentekst=

Extra opties voor deze alinea

Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
23
In samenhang hiermee kan een verwijzing naar de vroege juridische vormen van het liefdedienstwerk in de Kerk nuttig zijn. Ongeveer in het midden van de 4de eeuw krijgt in Egypte de zogenaamde “diaconie” gestalte; zij is de instelling in de afzonderlijke kloosters die voor het geheel van de zorgactiviteit - de caritas - verantwoordelijk is. Uit deze aanzetten ontwikkelt zich in Egypte tot aan de 6de eeuw een corporatie met volledige rechtsbevoegdheid, waaraan de staat zelfs een deel van het graan toevertrouwt voor de openbare uitgifte ervan. In Egypte heeft tenslotte niet alleen ieder klooster, maar ook elk bisdom zijn diaconie - een instelling die zich dan zowel in het Oosten als in het Westen verbreidt. Paus Gregorius de Grote ( 604) bericht over de diaconie in Napels. Wat Rome betreft is er gedocumenteerd bewijsmateriaal voor diaconieën vanaf de 7de en 8ste eeuw; maar de actieve zorg voor de armen en de noodlijdenden, volgens de beginselen van het christelijk leven die in de Handelingen van de Apostelen uit de doeken zijn gedaan, hoorde vanzelfsprekend al daarvoor en van meet af aan heel wezenlijk tot de Kerk van Rome. Deze opdracht heeft in de gestalte van diaken Laurentius ( 258) zijn levende uitdrukking gevonden. De dramatische voorstelling van zijn marteldood was de heilige Ambrosius ( 397) al bekend, en toont ons in haar kern zeker de authentieke gestalte van de heilige. Hem was als verantwoordelijke voor de Romeinse armenzorg na de arrestatie van zijn medebroeders en van de paus nog wat tijd gelaten om de schatten van de Kerk te verzamelen, om ze bij de wereldse instanties te bezorgen. Laurentius verdeelde de beschikbare middelen onder de armen en stelde deze aan de machthebbers voor als de ware schat van de Kerk. 6vgl. H.Ambrosius, Ambrosius, De officiis ministrorum, II, 28, 140: PL 16, 141 Wat men ook moge denken van de historische zekerheid van dergelijke details - Laurentius blijft in de Kerk herdacht worden als een grote representant van de kerkelijke liefde.

Referenties naar alinea 23: 0

Geen referenties naar deze alinea

Extra opties voor deze alinea

Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
24
Een verwijzing naar de gestalte van Keizer Julianus de Afvallige ( 363) kan nog eens laten zien hoe wezenlijk de georganiseerde en metterdaad beoefende naastenliefde voor de vroege Kerk was. Julianus had als kind van zes jaar meegemaakt dat zijn vader, zijn broer en andere familieleden door de paleisgarde waren vermoord en schreef deze brutaliteit - terecht of ten onrechte - toe aan keizer Constantius, die zich uitgaf voor een groot christen. Daarmee had het christelijk geloof voor hem eens en voor goed afgedaan. Als keizer besloot hij het heidendom te herstellen, de oude Romeinse godsdienst, maar deze tegelijk te hervormen, opdat ze werkelijk de dragende kracht van het keizerrijk zou kunnen worden. Hij leende daarvoor rijkelijk bij het christendom. Hij stelde een hiërarchie van metropolieten en priesters in. De priesters moesten zorg dragen voor de liefde tot God en tot de naaste. In een van zijn brieven 7vgl. Keizer Julianus, Ep. 83: J. Bidez, L’Empereur Julien. Oevres complètes, Parijs 19602, t.I, 2a, S. 145 had hij geschreven dat het enige van het christendom dat op hem indruk maakte het liefdedienstwerk was. Daarom was het voor zijn nieuwe heidendom van beslissend belang naast het caritatieve systeem van de Kerk een soortgelijke activiteit van zijn godsdienst te plaatsen. De “Galileërs”, zo zei hij, hadden langs die weg ook hun populariteit verworven. Men zou het net zoals zij moeten doen, en hen nog moeten overtreffen. Op die manier bevestigde de keizer dus dat de metterdaad beoefende naastenliefde, de caritas, een belangrijk kenmerk was van de christelijke gemeenschap, van de Kerk.

Referenties naar alinea 24: 0

Geen referenties naar deze alinea

Extra opties voor deze alinea

Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
25
Op dit punt gekomen, willen we twee belangrijke inzichten uit onze overwegingen vasthouden:

  1. Het wezen van de Kerk drukt zich uit in een drievoudige opdracht: verkondiging van het Woord van God (kerugma-marturia), viering van de sacramenten (leiturgia) en het dienstwerk van de liefde (diakonia). Het zijn opgaven die elkaar wederzijds veronderstellen en die niet van elkaar los te maken zijn. De dienst van de liefde is voor de Kerk niet een soort welzijnswerk dat men ook aan anderen zou kunnen overlaten, maar hoort tot haar wezen en is een onmisbare uitdrukking van haar wezen. 8Vgl. Congregatie voor de bisschoppen, Directorium voor de herderlijke dienst van de bisschoppen, Apostolorum Successores (22 februari 2004), 194, Vaticaanstad 2004, 2a, 205-206.
  2. De Kerk is het gezin van God in de wereld. In dit gezin mogen geen noodlijdenden zijn. Maar tegelijk overschrijdt caritas-agapè de grenzen van de Kerk: de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan blijft hier de maatstaf en gebiedt de universaliteit van de liefde, die zich naar de behoeftige wendt die men “toevallig” 9[[b:Lc. 10, 31]] ontmoet, wie hij ook mag zijn. Zonder iets af te doen van deze universaliteit van de liefde, is er toch ook een specifiek kerkelijke opdracht - die precies daarin bestaat dat in de Kerk zelf als gezin niemand noodlijdend mag zijn. In deze zin geldt het woord uit de Brief aan de Galaten: “Laten we dus, zolang we tijd hebben, goed doen aan allen, maar vooral aan onze geloofsgenoten” (Gal. 6, 10)[b:Gal. 6, 10].

Referenties naar alinea 25: 9

Vasten: tijd van bezinning en solidariteit ->=geentekst=
Brief aan Kerk in Nood ->=geentekst=
Verbum Domini ->=geentekst=
Wie is de naaste? ->=geentekst=
De ontwereldlijking van de Kerk ->=geentekst=
Relatio Ante Disceptationem ->=geentekst=
Intima Ecclesiae Natura ->=geentekst=
"Tu es Petrus" ->=geentekst=
Ware liefde vertaalt zich in gebaren die niemand uitsluiten ->=geentekst=

Extra opties voor deze alinea

Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media