Rapport van de Pauselijke Bijbelcommissie 'Over de kwestie van de priesterwijding van vrouwen'
x
Informatie over dit document
Rapport van de Pauselijke Bijbelcommissie 'Over de kwestie van de priesterwijding van vrouwen'
Opgesteld op verzoek van de Congregatie voor de Geloofsleer
Pauselijke Bijbelcommissie
1 juli 1976
Curie - Rapporten
1976, Archief van de Kerken 31e jrg nr 21 p 918-927
Vert. vanuit de Engelstalige versie in Örigins, N.C. Documentary Service
Alineaverdeling en -nummering: redactie
Zie de gebruiksvoorwaarden van de documenten
Alineaverdeling en -nummering: redactie
Zie de gebruiksvoorwaarden van de documenten
oktober 1976
Archief van de Kerken
29 september 2022
7436
nl
Referenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
Uitklappen
- Inhoud
De Pauselijke Bijbelcommissie [d:128] werd gevraagd in de lijn van een onderzoek dat verricht werd om de plaats te bepalen welke vandaag in de kerk aan vrouwen moet worden toegekend, de rol van vrouwen in de Bijbel te bestuderen.
Waarvoor bijzonder een antwoord werd gezocht, is de vraag of vrouwen wel of niet voor de priesterlijke bediening kunnen worden gewijd (vooral als bedienaars van de eucharistie en als leiders van de christelijke gemeenschap). Bij het doen van dit bijbels onderzoek moeten de beperkingen van zo'n studie in het oog worden gehouden. Dit rapport werd door de.. Dit rapport werd door de Pauselijke Bijbelcommissie opgesteld op verzoek van de Congregatie voor de geloofsleer die haar advies vroeg in de kwestie van de wijding van vrouwen. Het rapport werd buiten de commissie om bekend aan de pers. Zeventien leden van de commissie die bij de voltallige vergadering aanwezig waren, stemden over verschillende aspecten van het rapport. Eenstemmig namen zij aan, dat het Nieuwe Testament op zichzelf niet duidelijk en voor eens en altijd lijkt te kunnen beslissen of vrouwen priestergewijd kunnen worden. Zij stemden 12 tegen 5, dat Bijbelse gronden alleen niet voldoende zijn om de mogelijkheid van de wijding van vrouwen uit te sluiten. (Origins, N.C. Doc. Ser., 1 juli). De tekst van het rapport is oorspronkelijk in het Frans, bovenstaande vertaling is uit het Engels .
Waarvoor bijzonder een antwoord werd gezocht, is de vraag of vrouwen wel of niet voor de priesterlijke bediening kunnen worden gewijd (vooral als bedienaars van de eucharistie en als leiders van de christelijke gemeenschap). Bij het doen van dit bijbels onderzoek moeten de beperkingen van zo'n studie in het oog worden gehouden. Dit rapport werd door de.. Dit rapport werd door de Pauselijke Bijbelcommissie opgesteld op verzoek van de Congregatie voor de geloofsleer die haar advies vroeg in de kwestie van de wijding van vrouwen. Het rapport werd buiten de commissie om bekend aan de pers. Zeventien leden van de commissie die bij de voltallige vergadering aanwezig waren, stemden over verschillende aspecten van het rapport. Eenstemmig namen zij aan, dat het Nieuwe Testament op zichzelf niet duidelijk en voor eens en altijd lijkt te kunnen beslissen of vrouwen priestergewijd kunnen worden. Zij stemden 12 tegen 5, dat Bijbelse gronden alleen niet voldoende zijn om de mogelijkheid van de wijding van vrouwen uit te sluiten. (Origins, N.C. Doc. Ser., 1 juli). De tekst van het rapport is oorspronkelijk in het Frans, bovenstaande vertaling is uit het Engels .
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media 1. De rol van vrouwen vormt in het algemeen geen hoofdthema van Bijbelse teksten. Men moet zich dikwijls op hier en daar gegeven informatie verlaten. Vanuit de beperkte gegevens die wij ter beschikking hebben, werd de situatie van de vrouwen in de Bijbelse tijd waarschijnlijk min of meer gunstig beoordeeld.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media 2. De gevraagde kwestie heeft raakpunten met het priesterschap, de celebrant van de eucharistie en de leider van de plaatselijke gemeenschap. Dit is een beschouwingswijze die enigszins vreemd is aan de Bijbel.
a) Het Nieuwe Testament spreekt beslist over het christelijk volk als over een priesterlijk volk (1 Pt. 2, 5.9; Apok. 1, 6; Apok. 5, 10) [b:1 Pt. 2, 5.9; Apok. 1, 6; Apok. 5, 10]. Het beschrijft, dat bepaalde leden van dit volk een priester- en offerbediening vervullen (1 Pt. 2, 5.12; Rom. 12, 1; Rom. 15, 16; Fil. 2, 17) [b:1 Pt. 2, 5.12; Rom. 12, 1; Rom. 15, 16; Fil. 2, 17]. Het gebruikt echter nooit de technische term hiereus voor de christelijke bediening. A fortiori brengt het hiereus nooit in verband met de eucharistie.
b) Het Nieuwe Testament zegt erg weinig over het subject van de Eucharistiebediening. Lukas 22,19 (Lc. 22, 19) [b:Lc. 22, 19] beveelt de apostelen de eucharistie tot een gedachtenis aan Jezus te vieren. (1 Kor. 11, 24) [[b:1 Kor. 11, 24]] Handelingen 20, 11 (Hand. 20, 11) [b:Hand. 20, 11] toont aan dat ook Paulus het brood brak. (Hand. 27, 35) [[b:Hand. 27, 35]]
c) De pastorale brieven die ons het meest gedetailleerde beeld van de leiders van de plaatselijke gemeenschap geven (episkopos en presbyteroi), Bij onze vertaling is de.. Bij onze vertaling is de Willibrordvertaling van de Katholieke Bijbelstichting 1975 aangehouden, zodat het Engelse 'presbyters' (presbyteroi) door 'oudsten' is weergegeven en het Engelse 'bishop' (episkopos: in Hebr. hegoumenoi) door 'leider'. (Red.) schrijven hen nooit een eucharistische functie toe.
a) Het Nieuwe Testament spreekt beslist over het christelijk volk als over een priesterlijk volk (1 Pt. 2, 5.9; Apok. 1, 6; Apok. 5, 10) [b:1 Pt. 2, 5.9; Apok. 1, 6; Apok. 5, 10]. Het beschrijft, dat bepaalde leden van dit volk een priester- en offerbediening vervullen (1 Pt. 2, 5.12; Rom. 12, 1; Rom. 15, 16; Fil. 2, 17) [b:1 Pt. 2, 5.12; Rom. 12, 1; Rom. 15, 16; Fil. 2, 17]. Het gebruikt echter nooit de technische term hiereus voor de christelijke bediening. A fortiori brengt het hiereus nooit in verband met de eucharistie.
b) Het Nieuwe Testament zegt erg weinig over het subject van de Eucharistiebediening. Lukas 22,19 (Lc. 22, 19) [b:Lc. 22, 19] beveelt de apostelen de eucharistie tot een gedachtenis aan Jezus te vieren. (1 Kor. 11, 24) [[b:1 Kor. 11, 24]] Handelingen 20, 11 (Hand. 20, 11) [b:Hand. 20, 11] toont aan dat ook Paulus het brood brak. (Hand. 27, 35) [[b:Hand. 27, 35]]
c) De pastorale brieven die ons het meest gedetailleerde beeld van de leiders van de plaatselijke gemeenschap geven (episkopos en presbyteroi), Bij onze vertaling is de.. Bij onze vertaling is de Willibrordvertaling van de Katholieke Bijbelstichting 1975 aangehouden, zodat het Engelse 'presbyters' (presbyteroi) door 'oudsten' is weergegeven en het Engelse 'bishop' (episkopos: in Hebr. hegoumenoi) door 'leider'. (Red.) schrijven hen nooit een eucharistische functie toe.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media 3. Behalve deze moeilijkheden die uit een bestudering van de Bijbelse gegevens over het perspectief van een later begrip van het eucharistisch priesterschap voortvloeien, moet men er zich van bewust zijn, dat dit begrip zelf nu in twijfel wordt getrokken, zoals men kan zien in de meer recente verklaringen van het leergezag welke het begrip priesterschap verder dan dat van de eucharistische bediening verruimen.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- DEEL I De plaats van de vrouw in het gezin
1. 'In het begin'
In Genesis dient het 'in het begin' minder om het begin van de geschiedenis aan te geven dan het grondplan van God met de mensheid. In Genesis 1 worden man en vrouw in gelijke bewoordingen geroepen om samen het beeld van God te zijn Gen. 1, 26 v [b:Gen. 1, 26] en binnen een leefgemeenschap. Samen ontvangen zij de heerschappij over de wereld. Hun roeping geeft aan de seksualiteit welke een mens evenals de dieren bezit, een nieuwe betekenis.
In Gen. 2 worden man en vrouw in een gelijke verhouding geplaatst: de vrouw is voor de man een 'hulp die bij hem past' (Gen. 2, 18) [b:Gen. 2, 18], en door gemeenschap in liefde worden zij 'volkomen één' (Gen. 2, 24) [b:Gen. 2, 24]. Deze vereniging sluit de roeping van het paar tot vruchtbaarheid in, maar is daartoe niet beperkt.
Tussen dit ideaal en de historische werkelijkheid van het menselijk ras heeft de zonde een aanzienlijke kloof teweeggebracht. Het leven van het paar is in zijn eigen grondslagen gewond; de liefde is door hebzucht en overheersing gedegenereerd (Gen. 3, 16) [b:Gen. 3, 16]. De vrouw verduurt pijnen in haar staat als moeder welke haar niettemin in nauw contact met het mysterie van het leven brengen. De sociale ontaarding van haar staat heeft ook betrekking op deze wond welke aan de dag treedt door polygamie (Gen. 4) [[b:Gen. 4]], echtscheiding, slavernij, enz. Zij is evenwel de draagster van een heilsbelofte aan haar nakomelingen gedaan.
Het is opmerkenswaard, dat het ideaal van Gen. 1 en 2 in het denken van Israël als een horizon van hoop levend bleef: het wordt weer uitdrukkelijk teruggevonden in het boek Tobias.
In Genesis dient het 'in het begin' minder om het begin van de geschiedenis aan te geven dan het grondplan van God met de mensheid. In Genesis 1 worden man en vrouw in gelijke bewoordingen geroepen om samen het beeld van God te zijn Gen. 1, 26 v [b:Gen. 1, 26] en binnen een leefgemeenschap. Samen ontvangen zij de heerschappij over de wereld. Hun roeping geeft aan de seksualiteit welke een mens evenals de dieren bezit, een nieuwe betekenis.
In Gen. 2 worden man en vrouw in een gelijke verhouding geplaatst: de vrouw is voor de man een 'hulp die bij hem past' (Gen. 2, 18) [b:Gen. 2, 18], en door gemeenschap in liefde worden zij 'volkomen één' (Gen. 2, 24) [b:Gen. 2, 24]. Deze vereniging sluit de roeping van het paar tot vruchtbaarheid in, maar is daartoe niet beperkt.
Tussen dit ideaal en de historische werkelijkheid van het menselijk ras heeft de zonde een aanzienlijke kloof teweeggebracht. Het leven van het paar is in zijn eigen grondslagen gewond; de liefde is door hebzucht en overheersing gedegenereerd (Gen. 3, 16) [b:Gen. 3, 16]. De vrouw verduurt pijnen in haar staat als moeder welke haar niettemin in nauw contact met het mysterie van het leven brengen. De sociale ontaarding van haar staat heeft ook betrekking op deze wond welke aan de dag treedt door polygamie (Gen. 4) [[b:Gen. 4]], echtscheiding, slavernij, enz. Zij is evenwel de draagster van een heilsbelofte aan haar nakomelingen gedaan.
Het is opmerkenswaard, dat het ideaal van Gen. 1 en 2 in het denken van Israël als een horizon van hoop levend bleef: het wordt weer uitdrukkelijk teruggevonden in het boek Tobias.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media2. De symboliek van de geslachten in het Oude Testament
Het Oude Testament sluit de seksuele symboliek welke in de oosterse mythologieën gebruikt werd in betrekking tot de vruchtbaarheidsculten uit: er is geen seksualiteit in de God van Israël. Maar zeer vroeg ontleende de Bijbelse traditie trekken aan de gezinsstructuur om zich voorstellingen van God de Vader te vormen. Vervolgens nam zij haar toevlucht tot het beeld van de bruidegom om een zeer verheven begrip van de God van het verbond uit te werken.
In wisselwerking met deze twee fundamentele beelden gaven de profeten reliëf aan de waardigheid van de vrouw door het volk van God voor te stellen met behulp van de vrouwelijke symbolen van echtgenote (met betrekking tot God) en moeder (met betrekking tot de menselijke partners van het verbond, mannen en vrouwen). Deze symbolen werden vooral gebruikt om vooraf het eschatologisch verbond op te roepen waarin God zijn plan in zijn volheid zal verwezenlijken.
Het Oude Testament sluit de seksuele symboliek welke in de oosterse mythologieën gebruikt werd in betrekking tot de vruchtbaarheidsculten uit: er is geen seksualiteit in de God van Israël. Maar zeer vroeg ontleende de Bijbelse traditie trekken aan de gezinsstructuur om zich voorstellingen van God de Vader te vormen. Vervolgens nam zij haar toevlucht tot het beeld van de bruidegom om een zeer verheven begrip van de God van het verbond uit te werken.
In wisselwerking met deze twee fundamentele beelden gaven de profeten reliëf aan de waardigheid van de vrouw door het volk van God voor te stellen met behulp van de vrouwelijke symbolen van echtgenote (met betrekking tot God) en moeder (met betrekking tot de menselijke partners van het verbond, mannen en vrouwen). Deze symbolen werden vooral gebruikt om vooraf het eschatologisch verbond op te roepen waarin God zijn plan in zijn volheid zal verwezenlijken.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaDe leer van Jezus
Als we het sociale en culturele milieu waarin Jezus leefde beschouwen, zijn zijn leer en gedrag ten aanzien van vrouwen opvallend in hun nieuwheid. We laten hier zijn gedrag buiten beschouwing (vgl. de volgende rapporten). Toen Hij door de farizeeën werd ondervraagd over echtscheiding (Mc. 10, 1-12) [b:Mc. 10, 1-12], keerde Jezus zich van de rabbijnse casuïstiek af welke op grond van Deut. 24, 1 (Deut. 24, 1) [b:Deut. 24, 1] onderscheid maakte tussen de respectieve rechten van mannen en vrouwen.
Door de farizeeën aan de oorspronkelijke bedoeling van God te herinneren (Gen. 1, 27; Gen. 2, 24) [b:Gen. 1, 27; Gen. 2, 24] toont Hij zijn bedoeling hier beneden een stand van zaken te vestigen dat het plan ten volle verwezenlijkt: het rijk van God dat door zijn prediking en aanwezigheid begonnen een volledig herstel van de vrouwelijke waardigheid met zich meebrengt. Maar het brengt ook een overstijgen van de oude juridische structuren mee waarin een verstoring de huwelijksmislukking 'om de hardheid van uw hart' toonde. In dit perspectief moet de praktijk van het celibaat 'omwille van het Rijk der hemelen' (Mt. 19, 12) [b:Mt. 19, 12] voor Hemzelf en voor degenen 'aan wie het gegeven is' (Mt. 19, 11) [b:Mt. 19, 11] verstaan worden. Zijn houding ten aanzien van vrouwen moet vanuit dat vertrekpunt worden onderzocht.
Zo brengt Jezus in het kader van de huidige wereld die de uiteindelijke horizon van het koninkrijk Gods vormt een nieuwe ordening aan die zal uitmonden in 'een nieuwe hemel en een nieuwe aarde', in een toestand waarin de verrezenen niet langer behoefte zullen hebben hun seksualiteit te beleven (Mt. 21, 31) [b:Mt. 21, 31]. Bij gevolg kan Jezus om de vreugde van het komende rijk der hemelen voor te stellen terecht het beeld gebruiken van de maagden die voor de bruiloft van de bruidegom geroepen zijn (Mt. 25, 1-10) [b:Mt. 25, 1-10].
Als we het sociale en culturele milieu waarin Jezus leefde beschouwen, zijn zijn leer en gedrag ten aanzien van vrouwen opvallend in hun nieuwheid. We laten hier zijn gedrag buiten beschouwing (vgl. de volgende rapporten). Toen Hij door de farizeeën werd ondervraagd over echtscheiding (Mc. 10, 1-12) [b:Mc. 10, 1-12], keerde Jezus zich van de rabbijnse casuïstiek af welke op grond van Deut. 24, 1 (Deut. 24, 1) [b:Deut. 24, 1] onderscheid maakte tussen de respectieve rechten van mannen en vrouwen.
Door de farizeeën aan de oorspronkelijke bedoeling van God te herinneren (Gen. 1, 27; Gen. 2, 24) [b:Gen. 1, 27; Gen. 2, 24] toont Hij zijn bedoeling hier beneden een stand van zaken te vestigen dat het plan ten volle verwezenlijkt: het rijk van God dat door zijn prediking en aanwezigheid begonnen een volledig herstel van de vrouwelijke waardigheid met zich meebrengt. Maar het brengt ook een overstijgen van de oude juridische structuren mee waarin een verstoring de huwelijksmislukking 'om de hardheid van uw hart' toonde. In dit perspectief moet de praktijk van het celibaat 'omwille van het Rijk der hemelen' (Mt. 19, 12) [b:Mt. 19, 12] voor Hemzelf en voor degenen 'aan wie het gegeven is' (Mt. 19, 11) [b:Mt. 19, 11] verstaan worden. Zijn houding ten aanzien van vrouwen moet vanuit dat vertrekpunt worden onderzocht.
Zo brengt Jezus in het kader van de huidige wereld die de uiteindelijke horizon van het koninkrijk Gods vormt een nieuwe ordening aan die zal uitmonden in 'een nieuwe hemel en een nieuwe aarde', in een toestand waarin de verrezenen niet langer behoefte zullen hebben hun seksualiteit te beleven (Mt. 21, 31) [b:Mt. 21, 31]. Bij gevolg kan Jezus om de vreugde van het komende rijk der hemelen voor te stellen terecht het beeld gebruiken van de maagden die voor de bruiloft van de bruidegom geroepen zijn (Mt. 25, 1-10) [b:Mt. 25, 1-10].
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media4. Van de moeder van Jezus naar de kerk
Als men het historisch leven van Jezus, de Zoon van God die in de wereld gezonden werd, (Gal. 4, 4; enz.) [b:Gal. 4, 4] beschouwt, moet men naar zijn begin kijken.
De evangelisten, Matteüs en vooral Lukas, hebben de onvervangbare rol van zijn moeder Maria duidelijk gemaakt. De waarde die eigen is aan de vrouwelijkheid welke het Oude Testament voorstelde, worden in haar samengevat zodat zij haar unieke rol in het plan van God vervult. Maar in de werkelijke vervulling van deze moederlijke rol, grijpt zij vooruit op de werkelijkheid van het nieuwe verbond waarvan haar Zoon de middelaar zal zijn. In feite is zij de eerste geroepene tot een geloof dat haar Zoon betreft (Lc. 1, 42) [b:Lc. 1, 42] en tot een gehoorzaamheid waarin zij 'naar het woord van God luistert en het onderhoudt' (Lc. 11, 28) [b:Lc. 11, 28] (Lc. 1, 38) [[b:Lc. 1, 38]] Bovendien zal de Geest die de ontvangenis van Jezus in haar tot stand brengt (Lc. 1, 35; Mt. 1, 18) [b:Lc. 1, 35; Mt. 1, 18] een nieuw volk doen ontstaan op pinksterdag (Hand. 2) [b:Hand. 2]. Haar historische rol is daarom verbonden met een weer opnemen van de vrouwelijke symboliek welke gebruikt wordt om het nieuwe volk aan te duiden: van dan af is de kerk 'onze moeder' (Gal. 4, 19) [b:Gal. 4, 19]. Op het eind der tijden zal zij de 'vrouw van het Lam' (Apok. 21) [b:Apok. 21] zijn. Vanwege deze verhouding tussen Maria, een concrete vrouw, en de kerk, een symbolische vrouw, kan in Apok. 12 de nieuwe mensheid die bevrijd is van de macht van zonde en dood, voorgesteld worden als degene die het leven schenkt aan Christus, haar eerstgeborene (Apok. 12, 4-15) [b:Apok. 12, 4-15], in de verwachting degenen 'die de geboden van God en het getuigenis van Jezus trouw bewaren' als nageslacht te hebben.
Als men het historisch leven van Jezus, de Zoon van God die in de wereld gezonden werd, (Gal. 4, 4; enz.) [b:Gal. 4, 4] beschouwt, moet men naar zijn begin kijken.
De evangelisten, Matteüs en vooral Lukas, hebben de onvervangbare rol van zijn moeder Maria duidelijk gemaakt. De waarde die eigen is aan de vrouwelijkheid welke het Oude Testament voorstelde, worden in haar samengevat zodat zij haar unieke rol in het plan van God vervult. Maar in de werkelijke vervulling van deze moederlijke rol, grijpt zij vooruit op de werkelijkheid van het nieuwe verbond waarvan haar Zoon de middelaar zal zijn. In feite is zij de eerste geroepene tot een geloof dat haar Zoon betreft (Lc. 1, 42) [b:Lc. 1, 42] en tot een gehoorzaamheid waarin zij 'naar het woord van God luistert en het onderhoudt' (Lc. 11, 28) [b:Lc. 11, 28] (Lc. 1, 38) [[b:Lc. 1, 38]] Bovendien zal de Geest die de ontvangenis van Jezus in haar tot stand brengt (Lc. 1, 35; Mt. 1, 18) [b:Lc. 1, 35; Mt. 1, 18] een nieuw volk doen ontstaan op pinksterdag (Hand. 2) [b:Hand. 2]. Haar historische rol is daarom verbonden met een weer opnemen van de vrouwelijke symboliek welke gebruikt wordt om het nieuwe volk aan te duiden: van dan af is de kerk 'onze moeder' (Gal. 4, 19) [b:Gal. 4, 19]. Op het eind der tijden zal zij de 'vrouw van het Lam' (Apok. 21) [b:Apok. 21] zijn. Vanwege deze verhouding tussen Maria, een concrete vrouw, en de kerk, een symbolische vrouw, kan in Apok. 12 de nieuwe mensheid die bevrijd is van de macht van zonde en dood, voorgesteld worden als degene die het leven schenkt aan Christus, haar eerstgeborene (Apok. 12, 4-15) [b:Apok. 12, 4-15], in de verwachting degenen 'die de geboden van God en het getuigenis van Jezus trouw bewaren' als nageslacht te hebben.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media5. De vrouw in de kerk
De huwelijkssymboliek is vooral door de heilige Paulus weer opgenomen om het mysterie van Christus en zijn kerk naar voren te brengen (Ef. 5, 22-33) [b:Ef. 5, 22-33]. Maar het is eerst en vooral de verhouding tussen Christus en de kerk, zijn lichaam dat licht werpt op de werkelijkheid die de grond vormt voor de benadering van Paulus.
Ondanks een institutioneel kader dat de onderworpenheid van de vrouwen aan haar mannen insluit (Ef. 5, 22; Kol. 3, 18; 1 Pt. 3, 1) [[b:Ef. 5, 22; Kol. 3, 18; 1 Pt. 3, 1]], houdt Paulus het uitzicht open op het benadrukken van hun wederzijdse onderdanigheid (Ef. 5, 21) [b:Ef. 5, 21] en liefde (Ef. 5, 25.33) [b:Ef. 5, 25.33] waarvoor de liefde van Christus de oorsprong en het model is: de liefde (1 Kor. 13) [[b:1 Kor. 13]] wordt de maatstaf van de huwelijksliefde. Daardoor kan de 'oorspronkelijke volmaaktheid' (dat wil zeggen de volheid van het plan voor het menselijk paar) worden bereikt. (Ef. 5, 31; welke Gen. 2,24 aanhaalt) [[b:Ef. 5, 31]] Dat veronderstelt niet alleen een uitdrukkelijk bevestigde gelijkheid van rechten en plichten tussen man en vrouw (1 Kor. 7, 3-4) [b:1 Kor. 7, 3-4], maar ook een gelijkheid in het aangenomen kindschap (Gal. 3, 28; 2 Kor. 6, 18) [b:Gal. 3, 28; 2 Kor. 6, 18], en in het ontvangen van de Geest die een deelneming in het leven van de kerk tot stand brengt. (Hand. 2, 17-18) [[b:Hand. 2, 17-18]]
Het huwelijk dat dank zij zijn symbolische verhouding tot het mysterie van Christus en de kerk (Ef. 5, 32) [b:Ef. 5, 32] aldus zijn volle betekenis kreeg, kan ook zijn onverbreekbare duurzaamheid weer bereiken (1 Kor. 7, 10-12) [b:1 Kor. 7, 10-12]. (Lk. 16, 18) [[b:Lk. 16, 18]]
In het hart van een zondige wereld heeft het moederschap een reddende waarde (1 Tim. 2, 15) [b:1 Tim. 2, 15]. Behalve het huwelijksleven kent de kerk een ereplaats toe aan de gewijde weduwstaat (1 Tim. 5, 3) [b:1 Tim. 5, 3] en erkent in de maagdelijkheid de mogelijke betekenis van een eschatologisch getuigenis (1 Kor. 7, 25-26) [b:1 Kor. 7, 25-26] en van een vollediger vrijheid zich aan 'de zaak des Heren' (1 Kor. 7, 32 vv) [b:1 Kor. 7, 32 vv] te wijden. Dit is de achtergrond waartegen een theologische bezinning over de plaats en functie van vrouwen in de samenleving en de kerk plaats vindt.
De huwelijkssymboliek is vooral door de heilige Paulus weer opgenomen om het mysterie van Christus en zijn kerk naar voren te brengen (Ef. 5, 22-33) [b:Ef. 5, 22-33]. Maar het is eerst en vooral de verhouding tussen Christus en de kerk, zijn lichaam dat licht werpt op de werkelijkheid die de grond vormt voor de benadering van Paulus.
Ondanks een institutioneel kader dat de onderworpenheid van de vrouwen aan haar mannen insluit (Ef. 5, 22; Kol. 3, 18; 1 Pt. 3, 1) [[b:Ef. 5, 22; Kol. 3, 18; 1 Pt. 3, 1]], houdt Paulus het uitzicht open op het benadrukken van hun wederzijdse onderdanigheid (Ef. 5, 21) [b:Ef. 5, 21] en liefde (Ef. 5, 25.33) [b:Ef. 5, 25.33] waarvoor de liefde van Christus de oorsprong en het model is: de liefde (1 Kor. 13) [[b:1 Kor. 13]] wordt de maatstaf van de huwelijksliefde. Daardoor kan de 'oorspronkelijke volmaaktheid' (dat wil zeggen de volheid van het plan voor het menselijk paar) worden bereikt. (Ef. 5, 31; welke Gen. 2,24 aanhaalt) [[b:Ef. 5, 31]] Dat veronderstelt niet alleen een uitdrukkelijk bevestigde gelijkheid van rechten en plichten tussen man en vrouw (1 Kor. 7, 3-4) [b:1 Kor. 7, 3-4], maar ook een gelijkheid in het aangenomen kindschap (Gal. 3, 28; 2 Kor. 6, 18) [b:Gal. 3, 28; 2 Kor. 6, 18], en in het ontvangen van de Geest die een deelneming in het leven van de kerk tot stand brengt. (Hand. 2, 17-18) [[b:Hand. 2, 17-18]]
Het huwelijk dat dank zij zijn symbolische verhouding tot het mysterie van Christus en de kerk (Ef. 5, 32) [b:Ef. 5, 32] aldus zijn volle betekenis kreeg, kan ook zijn onverbreekbare duurzaamheid weer bereiken (1 Kor. 7, 10-12) [b:1 Kor. 7, 10-12]. (Lk. 16, 18) [[b:Lk. 16, 18]]
In het hart van een zondige wereld heeft het moederschap een reddende waarde (1 Tim. 2, 15) [b:1 Tim. 2, 15]. Behalve het huwelijksleven kent de kerk een ereplaats toe aan de gewijde weduwstaat (1 Tim. 5, 3) [b:1 Tim. 5, 3] en erkent in de maagdelijkheid de mogelijke betekenis van een eschatologisch getuigenis (1 Kor. 7, 25-26) [b:1 Kor. 7, 25-26] en van een vollediger vrijheid zich aan 'de zaak des Heren' (1 Kor. 7, 32 vv) [b:1 Kor. 7, 32 vv] te wijden. Dit is de achtergrond waartegen een theologische bezinning over de plaats en functie van vrouwen in de samenleving en de kerk plaats vindt.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- DEEL II De sociale situatie van de vrouw overeenkomstig de Bijbelse openbaring
I.
De Bijbel, vooral het Nieuwe Testament, leert zeer duidelijk de gelijkheid van man en vrouw op geestelijk gebied (verhoudingen met God) en op moreel terrein (verhoudingen met andere menselijke wezens). Maar het probleem van de sociale situatie van de vrouw is een sociologisch probleem dat als zodanig behandeld moet worden:
1. Vanuit de wetten van de sociologie: fysieke en psychosomatische gegevens van vrouwelijk gedrag in een aardse samenleving.
2. Vanuit de geschiedenis van de samenlevingen waarin het volk van God leefde gedurende en na de samenstelling van de Bijbel.
3. Vanuit de wetten van de kerk van Christus, zijn lichaam, waarvan de leden een kerkelijk leven leiden onder het bestuur van een door Christus ingesteld leergezag, terwijl zij tot andere samenlevingen en staten behoren.
De Bijbel, vooral het Nieuwe Testament, leert zeer duidelijk de gelijkheid van man en vrouw op geestelijk gebied (verhoudingen met God) en op moreel terrein (verhoudingen met andere menselijke wezens). Maar het probleem van de sociale situatie van de vrouw is een sociologisch probleem dat als zodanig behandeld moet worden:
1. Vanuit de wetten van de sociologie: fysieke en psychosomatische gegevens van vrouwelijk gedrag in een aardse samenleving.
2. Vanuit de geschiedenis van de samenlevingen waarin het volk van God leefde gedurende en na de samenstelling van de Bijbel.
3. Vanuit de wetten van de kerk van Christus, zijn lichaam, waarvan de leden een kerkelijk leven leiden onder het bestuur van een door Christus ingesteld leergezag, terwijl zij tot andere samenlevingen en staten behoren.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaII.
De Bijbelse ervaring toont aan dat de sociale situatie van de vrouw gewisseld heeft, maar niet in een stijgende lijn alsof er een voortdurende vooruitgang was. Het oude Egypte beleefde een werkelijke bloeitijd voor de vrouw vóór het bestaan van Israël. De Israëlitische vrouw beleefde een zekere bloeitijd onder de monarchie, daarna werd haar situatie weer ondergeschikt. In de tijd van Christus blijkt de status van de vrouw in de joodse samenleving lager dan die in de Grieks-Romeinse samenleving waar haar gebrek aan wettige status in een proces van verdwijnen verkeert en waarin 'vrouwen haar zaken zelf behandelen' (Gaius).
In verhouding tot zijn tijdgenoten heeft Christus een zeer oorspronkelijke houding ten aanzien van de vrouw welke een hernieuwde waarde aan haar situatie geeft.
De Bijbelse ervaring toont aan dat de sociale situatie van de vrouw gewisseld heeft, maar niet in een stijgende lijn alsof er een voortdurende vooruitgang was. Het oude Egypte beleefde een werkelijke bloeitijd voor de vrouw vóór het bestaan van Israël. De Israëlitische vrouw beleefde een zekere bloeitijd onder de monarchie, daarna werd haar situatie weer ondergeschikt. In de tijd van Christus blijkt de status van de vrouw in de joodse samenleving lager dan die in de Grieks-Romeinse samenleving waar haar gebrek aan wettige status in een proces van verdwijnen verkeert en waarin 'vrouwen haar zaken zelf behandelen' (Gaius).
In verhouding tot zijn tijdgenoten heeft Christus een zeer oorspronkelijke houding ten aanzien van de vrouw welke een hernieuwde waarde aan haar situatie geeft.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaIII.
Een christelijke samenleving is op een andere grondslag gevestigd dan die van de joodse samenleving. Zij is gegrondvest op de hoeksteen van de verrezen Christus en gebouwd op Petrus in collegialiteit met de twaalf. Overeenkomstig het getuigenis van het Nieuwe Testament, vooral de paulinische brieven, zijn vrouwen met verschillende charismatische bedieningen (diaconiai) van de kerk omgegaan (1 Kor. 12, 4; 1 Tim. 3, 11) [b:1 Kor. 12, 4; 1 Tim. 3, 11]: profetie, dienstverlening, waarschijnlijk zelfs apostolaat... zonder niettemin tot de twaalf te behoren. Zij hebben minstens als profetessen een plaats in de liturgie (1 Kor. 11, 4) [b:1 Kor. 11, 4]. Maar overeenkomstig het paulinische corpus (1 Kor. 14, 33-35) [b:1 Kor. 14, 33-35] (1 Tim. 2, 6-15) [[b:1 Tim. 2, 6-15]] kan een apostel als Paulus haar het woord ontnemen.
Deze christelijke gemeenschap leeft niet alleen onder het bestuur van de twaalf die bij Lukas en elders in het Nieuwe Testament tot apostelen zijn geroepen, maar ook onder het liturgisch sacramentele leven waarin Christus zijn Geest niet meer op de wijze van Aäron meedeelt, maar op de wijze van Melchisédek, koning en priester (Hebr. 8) [b:Hebr. 8]. (Ps. 110) [[b:Ps. 110]]
Sociologisch gezien verzekerde het gewijde priesterschap van Aäron in de joodse samenleving, daarom voor christenen tot de breuk, een authentiek liturgieën offerleven in de tempel van steen. Maar Christus is de ware hogepriester en de ware tempel (Joh. 2, 21) [b:Joh. 2, 21]. Hij werd geheiligd en gezonden (hagiazein, apostellein) door de Vader (Joh. 10, 36) [b:Joh. 10, 36], en Hij heiligt zichzelf om de apostelen te heiligen in de waarheid die Hijzelf is (Joh. 17, 17.19) [b:Joh. 17, 17.19]. Het is een grondtrek van de gemeenschap welke de kerk temidden van andere gemeenschappen is, dat zij door haar eigen liturgie eeuwig leven schenkt.
Een christelijke samenleving is op een andere grondslag gevestigd dan die van de joodse samenleving. Zij is gegrondvest op de hoeksteen van de verrezen Christus en gebouwd op Petrus in collegialiteit met de twaalf. Overeenkomstig het getuigenis van het Nieuwe Testament, vooral de paulinische brieven, zijn vrouwen met verschillende charismatische bedieningen (diaconiai) van de kerk omgegaan (1 Kor. 12, 4; 1 Tim. 3, 11) [b:1 Kor. 12, 4; 1 Tim. 3, 11]: profetie, dienstverlening, waarschijnlijk zelfs apostolaat... zonder niettemin tot de twaalf te behoren. Zij hebben minstens als profetessen een plaats in de liturgie (1 Kor. 11, 4) [b:1 Kor. 11, 4]. Maar overeenkomstig het paulinische corpus (1 Kor. 14, 33-35) [b:1 Kor. 14, 33-35] (1 Tim. 2, 6-15) [[b:1 Tim. 2, 6-15]] kan een apostel als Paulus haar het woord ontnemen.
Deze christelijke gemeenschap leeft niet alleen onder het bestuur van de twaalf die bij Lukas en elders in het Nieuwe Testament tot apostelen zijn geroepen, maar ook onder het liturgisch sacramentele leven waarin Christus zijn Geest niet meer op de wijze van Aäron meedeelt, maar op de wijze van Melchisédek, koning en priester (Hebr. 8) [b:Hebr. 8]. (Ps. 110) [[b:Ps. 110]]
Sociologisch gezien verzekerde het gewijde priesterschap van Aäron in de joodse samenleving, daarom voor christenen tot de breuk, een authentiek liturgieën offerleven in de tempel van steen. Maar Christus is de ware hogepriester en de ware tempel (Joh. 2, 21) [b:Joh. 2, 21]. Hij werd geheiligd en gezonden (hagiazein, apostellein) door de Vader (Joh. 10, 36) [b:Joh. 10, 36], en Hij heiligt zichzelf om de apostelen te heiligen in de waarheid die Hijzelf is (Joh. 17, 17.19) [b:Joh. 17, 17.19]. Het is een grondtrek van de gemeenschap welke de kerk temidden van andere gemeenschappen is, dat zij door haar eigen liturgie eeuwig leven schenkt.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaIV.
Het probleem is te weten of in de christelijke gemeenschap geleid door de apostelen - de twaalf, Paulus, Titus, Timoteüs - en door hun opvolgers (leiders, oudsten, hegoumenoi) ook vrouwen geroepen kunnen worden om deel te nemen in deze liturgische bediening en de leiding van de plaatselijke gemeenschappen, zoals de koninginnen van het Oude Testament, vooral weduwen, werden geroepen om deel te nemen in de koninklijke functies van gezalfde koningen. In feite steunt geen formele tekst in het Nieuwe Testament deze hypothese, zelfs al kan men de rol van de weduwen in de pastorale brieven (1 Tim. 5) [b:1 Tim. 5] aanhalen en wat Lukas zegt van Hanna in de tempel (latreuein), Deze studie is geen onderwerp meer van sociologie, maar van het werk van onze derde sectie (situatie van de vrouw in de eredienst).
Het probleem is te weten of in de christelijke gemeenschap geleid door de apostelen - de twaalf, Paulus, Titus, Timoteüs - en door hun opvolgers (leiders, oudsten, hegoumenoi) ook vrouwen geroepen kunnen worden om deel te nemen in deze liturgische bediening en de leiding van de plaatselijke gemeenschappen, zoals de koninginnen van het Oude Testament, vooral weduwen, werden geroepen om deel te nemen in de koninklijke functies van gezalfde koningen. In feite steunt geen formele tekst in het Nieuwe Testament deze hypothese, zelfs al kan men de rol van de weduwen in de pastorale brieven (1 Tim. 5) [b:1 Tim. 5] aanhalen en wat Lukas zegt van Hanna in de tempel (latreuein), Deze studie is geen onderwerp meer van sociologie, maar van het werk van onze derde sectie (situatie van de vrouw in de eredienst).
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- DEEL III Kerkelijke situatie van de vrouw
Oud Testament
In het Oud Testament was zoals elders is gezegd, de Jahwist-godsdienst niet voorbehouden aan alleen mannen. Zowel vrouwen als mannen konden offers laten brengen, deelnemen aan de eredienst. Niettemin was de eredienst van de tweede tempel in tegenstelling met de gewoonten van de heidense volken van diezelfde tijd uitsluitend voorbehouden aan mannen uit de stam Levi (niet alleen de functie van priesters, maar ook die van voorzanger, portier, enz.).
Bovendien waren daar vrouwen die de naam van profetes voerden (Maria, Debora, Chulda, Noadja), hoewel zij niet de rol van de grote profeten vervulden. Andere vrouwen oefenden een belangrijke functie uit voor de redding van het volk van God op kritieke momenten van de geschiedenis van dit volk (bijvoorbeeld Judit, Ester) (vgl. sectie 2).
(Amendement van pater Wanbacq): 'In het Oude Testament was de Jahwist-godsdienst geen godsdienst waarbij vrouwen waren uitgesloten zoals soms wordt aangenomen: Zowel vrouwen als mannen konden aan de eredienst deelnemen. In tegenstelling tot de gebruiken van de heidense volken van diezelfde tijd was de officiële uitoefening van de tempeleredienst voorbehouden aan mannen, in de tweede tempel tot die van de stam Levi'.
In het Oud Testament was zoals elders is gezegd, de Jahwist-godsdienst niet voorbehouden aan alleen mannen. Zowel vrouwen als mannen konden offers laten brengen, deelnemen aan de eredienst. Niettemin was de eredienst van de tweede tempel in tegenstelling met de gewoonten van de heidense volken van diezelfde tijd uitsluitend voorbehouden aan mannen uit de stam Levi (niet alleen de functie van priesters, maar ook die van voorzanger, portier, enz.).
Bovendien waren daar vrouwen die de naam van profetes voerden (Maria, Debora, Chulda, Noadja), hoewel zij niet de rol van de grote profeten vervulden. Andere vrouwen oefenden een belangrijke functie uit voor de redding van het volk van God op kritieke momenten van de geschiedenis van dit volk (bijvoorbeeld Judit, Ester) (vgl. sectie 2).
(Amendement van pater Wanbacq): 'In het Oude Testament was de Jahwist-godsdienst geen godsdienst waarbij vrouwen waren uitgesloten zoals soms wordt aangenomen: Zowel vrouwen als mannen konden aan de eredienst deelnemen. In tegenstelling tot de gebruiken van de heidense volken van diezelfde tijd was de officiële uitoefening van de tempeleredienst voorbehouden aan mannen, in de tweede tempel tot die van de stam Levi'.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaDe Evangeliën
In opvallende tegenstelling met de gebruiken van de joodse wereld van die tijd, zien we Jezus, die zich omringt met vrouwen die Hem volgen en dienen (Lk. 8, 2-3) [b:Lk. 8, 2-3]. Maria van Betanië wordt zelfs beschreven als de voorbeeldige leerlinge die 'luistert naar zijn woorden' (Lk. 10, 38-42) [b:Lk. 10, 38-42]. Het zijn de vrouwen die met het bekendmaken van de verrijzenis 'aan zijn leerlingen en aan Petrus' (Mk. 16, 7) [b:Mk. 16, 7] worden belast.
Het vierde evangelie beklemtoont deze getuigenisrol aan vrouwen toegekend: de samaritaanse vrouw wier gesprek met Jezus alleen al de apostelen had verbaasd, gaat haar getuigenis over Jezus uitdragen naar haar medeburgers. De evangelist benadrukt de rol van Maria Magdalena na de verrijzenis die de traditie 'de apostel van de apostelen' zal noemen.
In opvallende tegenstelling met de gebruiken van de joodse wereld van die tijd, zien we Jezus, die zich omringt met vrouwen die Hem volgen en dienen (Lk. 8, 2-3) [b:Lk. 8, 2-3]. Maria van Betanië wordt zelfs beschreven als de voorbeeldige leerlinge die 'luistert naar zijn woorden' (Lk. 10, 38-42) [b:Lk. 10, 38-42]. Het zijn de vrouwen die met het bekendmaken van de verrijzenis 'aan zijn leerlingen en aan Petrus' (Mk. 16, 7) [b:Mk. 16, 7] worden belast.
Het vierde evangelie beklemtoont deze getuigenisrol aan vrouwen toegekend: de samaritaanse vrouw wier gesprek met Jezus alleen al de apostelen had verbaasd, gaat haar getuigenis over Jezus uitdragen naar haar medeburgers. De evangelist benadrukt de rol van Maria Magdalena na de verrijzenis die de traditie 'de apostel van de apostelen' zal noemen.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaHandelingen en Paulus
Toen het christendom zich verbreidde, hadden vrouwen daar een aanzienlijk aandeel aan. Dat onderscheidde de nieuwe godsdienst opnieuw scherp van het jodendom van die tijd.
Sommige vrouwen werkten in het eigenlijke apostolaatswerk mee. Dit wordt op talrijke plaatsen in de Handelingen en de brieven aangetoond. We zullen ons tot enkele ervan beperken.
Bij de vestiging van plaatselijke gemeenschappen zijn zij niet tevreden met het openstellen van haar huizen voor samenkomsten zoals Lydia (Hand. 16, 14-15) [b:Hand. 16, 14-15], de moeder van Markus (Hand. 12, 12) [b:Hand. 12, 12], Prisca (Rom. 16, 5) [b:Rom. 16, 5], maar volgens Fil. 4,2 (Fil. 4, 2) [b:Fil. 4, 2] zijn bijvoorbeeld Evódia en Syntyche uitdrukkelijk in de gemeenschap verbonden met 'Clemens en de overige medewerkers' van Paulus. Van de 27 personen die door Paulus worden bedankt of gegroet in het laatste hoofdstuk van de brief aan de romeinen (Rom. 16, 1-15) [[b:Rom. 16, 1-15]], zijn er negen of misschien tien vrouwen. In verscheidene gevallen houdt Paulus eraan te vermelden dat zij zich afgemat hebben voor de gemeenschap waarbij hij een grieks woord (kopian) gebruikt dat meestal voor het eigenlijke evangelie werk wordt gebruikt.
Het geval van Prisca en haar man Aquila die Paulus 'mijn medearbeiders in Christus' noemt en van wie hij zegt 'Niet alleen ik ben hun dank verschuldigd, maar ook al de heidengemeenten' (Rom. 16, 3-4) [b:Rom. 16, 3-4], laat ons concreet een voorbeeld van deze 'samenwerking' zien: hun rol in de geschiedenis van Apollo is wel bekend (Hand. 18, 24-28) [b:Hand. 18, 24-28].
Paulus vermeldt uitdrukkelijk een vrouw als 'diakones' (diaconos) van de kerk van Kénchreae, die zoals hij zegt 'voor vele christenen, en met name ook voor mij, een echte beschermengel is geweest' (Rom. 16, 1-2) [b:Rom. 16, 1-2]. In de pastorale brieven hadden de vrouwen die na de bisschoppen en diakens worden aangegeven, waarschijnlijk een status van diaconos (1 Tim. 3, 11) [b:1 Tim. 3, 11]. Ook opmerkelijk is het geval van Jûnias of Junio geplaatst in de rij van de apostelen (Rom. 16, 7) [b:Rom. 16, 7] met betrekking tot degene die de vraag opwerpt of het een man is.
Toen het christendom zich verbreidde, hadden vrouwen daar een aanzienlijk aandeel aan. Dat onderscheidde de nieuwe godsdienst opnieuw scherp van het jodendom van die tijd.
Sommige vrouwen werkten in het eigenlijke apostolaatswerk mee. Dit wordt op talrijke plaatsen in de Handelingen en de brieven aangetoond. We zullen ons tot enkele ervan beperken.
Bij de vestiging van plaatselijke gemeenschappen zijn zij niet tevreden met het openstellen van haar huizen voor samenkomsten zoals Lydia (Hand. 16, 14-15) [b:Hand. 16, 14-15], de moeder van Markus (Hand. 12, 12) [b:Hand. 12, 12], Prisca (Rom. 16, 5) [b:Rom. 16, 5], maar volgens Fil. 4,2 (Fil. 4, 2) [b:Fil. 4, 2] zijn bijvoorbeeld Evódia en Syntyche uitdrukkelijk in de gemeenschap verbonden met 'Clemens en de overige medewerkers' van Paulus. Van de 27 personen die door Paulus worden bedankt of gegroet in het laatste hoofdstuk van de brief aan de romeinen (Rom. 16, 1-15) [[b:Rom. 16, 1-15]], zijn er negen of misschien tien vrouwen. In verscheidene gevallen houdt Paulus eraan te vermelden dat zij zich afgemat hebben voor de gemeenschap waarbij hij een grieks woord (kopian) gebruikt dat meestal voor het eigenlijke evangelie werk wordt gebruikt.
Het geval van Prisca en haar man Aquila die Paulus 'mijn medearbeiders in Christus' noemt en van wie hij zegt 'Niet alleen ik ben hun dank verschuldigd, maar ook al de heidengemeenten' (Rom. 16, 3-4) [b:Rom. 16, 3-4], laat ons concreet een voorbeeld van deze 'samenwerking' zien: hun rol in de geschiedenis van Apollo is wel bekend (Hand. 18, 24-28) [b:Hand. 18, 24-28].
Paulus vermeldt uitdrukkelijk een vrouw als 'diakones' (diaconos) van de kerk van Kénchreae, die zoals hij zegt 'voor vele christenen, en met name ook voor mij, een echte beschermengel is geweest' (Rom. 16, 1-2) [b:Rom. 16, 1-2]. In de pastorale brieven hadden de vrouwen die na de bisschoppen en diakens worden aangegeven, waarschijnlijk een status van diaconos (1 Tim. 3, 11) [b:1 Tim. 3, 11]. Ook opmerkelijk is het geval van Jûnias of Junio geplaatst in de rij van de apostelen (Rom. 16, 7) [b:Rom. 16, 7] met betrekking tot degene die de vraag opwerpt of het een man is.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- DEEL IV Antwoord op de vraag omtrent de eventuele wijding van vrouwen tot het priesterschap
1. Het leidersambt volgens Jezus en de apostolische kerk
Om het koninkrijk van God te vestigen koos Jezus gedurende zijn bediening een groep van twaalf mannen uit die naar de trant van de twaalf aartsvaders van het Oude Testament, de leiders zouden zijn van het nieuwe volk van God (Mk. 3, 14-19) [b:Mk. 3, 14-19]. Deze mannen die Hij bestemde om gezeten te zijn op twaalf tronen en te heersen over de twaalf stammen van Israël (Mt. 19, 28) [b:Mt. 19, 28], werden eerst gezonden om te verkondigen: 'Het koninkrijk der hemelen is nabij' (Mt. 10, 7) [b:Mt. 10, 7].
Na zijn dood en verrijzenis vertrouwde Christus zijn apostelen de zending toe alle volken te evangeliseren (Mt. 28, 19; Mk. 16, 5) [b:Mt. 28, 19; Mk. 16, 5]. Deze mannen zouden zijn getuigenis worden te beginnen met Jeruzalem en zich uitstrekkend tot het uiteinde der aarde (Hand. 1, 8; Lk. 24, 47) [b:Hand. 1, 8; Lk. 24, 47]. 'Zoals de Vader Mij gezonden heeft', zei Hij hen, 'zo zend Ik u' (Joh. 20, 21) [b:Joh. 20, 21].
Bij het verlaten van de aarde om naar zijn Vader terug te keren droeg Hij een groep mannen door Hem uitgekozen de verantwoordelijkheid over het koninkrijk van God tot ontwikkeling te brengen en schonk Hij hun het gezag om de kerk te besturen. De apostolische groep aldus aangesteld door de Heer treedt volgens het getuigenis van het Nieuwe Testament zo op als de basis van een gemeenschap die het werk van Christus heeft voortgezet, belast om de mensheid de vruchten van zijn verlossing mee te delen.
Inderdaad zien wij in de Handelingen van de Apostelen en de brieven dat de eerste gemeenschappen altijd bestuurd werden door mannen die de apostolische macht uitoefenden.
De Handelingen van de Apostelen tonen aan dat de eerste christelijke gemeenschap van Jeruzalem slechts één leidersambt kende, welke dat van de apostelen was: dit was het urministerioum waaruit alle andere voortvloeiden. Het schijnt dat de griekse gemeenschap zeer spoedig zijn eigen structuur kreeg, voorgezeten door het college van de zeven (Hand. 6, 5) [b:Hand. 6, 5]. Wat later was er voor de joodse groep sprake van een college van oudsten (Hand. 11, 30) [b:Hand. 11, 30]. De kerk van Antiochië werd voorgezeten door een groep van 'vijf profeten en leraren' (Hand. 13, 1) [b:Hand. 13, 1]. Aan het eind van hun eerste missiereis stelden Paulus en Barnabas in de nieuw gestichte kerken oudsten aan (Hand. 14, 23) [b:Hand. 14, 23].
Er waren ook in Efese oudsten (Hand. 20, 17) [b:Hand. 20, 17] waaraan de naam leider werd gegeven (Hand. 20, 28) [b:Hand. 20, 28].
De brieven bevestigen het totaal beeld: Er waren proistamenoi in 1 Tess. 5,12 (1 Tess. 5, 12) [b:1 Tess. 5, 12] (1 Tim. 5, 17; 'hoi kalos proestotes presbyteroi') [[b:1 Tim. 5, 17]] van christelijke presbyteroi (1 Tim. 5, 1.2.17.19; Tit. 1, 8; Jak. 5, 4; 1 Pt. 5, 1.5) [b:1 Tim. 5, 1.2.17.19; Tit. 1, 8; Jak. 5, 4; 1 Pt. 5, 1.5], van episkopoi, van hegoumenoi (Hebr. 13, 7.17.24) [b:Hebr. 13, 7.17.24] (Lk. 22, 26) [[b:Lk. 22, 26]]
1 Kor. 16,16 (1 Kor. 16, 16) [b:1 Kor. 16, 16] beveelt de christenen 'onderdanigheid' ten opzichte van degenen die van 'Stéfanas en zijn gezin' zijn die zich in dienst van de heiligen hadden gesteld. Wat deze laatste aanduiding ook moge betekenen (1 Kor. 16, 17; spreekt van Stéfanas, Fortunatus en Achaïcus) [b:1 Kor. 16, 17], leidt alles wat we kunnen weten van degenen die een leidersrol in de gemeenschappen vervulden tot de conclusie dat deze functie altijd door mannen werd bekleed. (N.B. De 'presbytidai' die in Titus 2,3 (Tit. 2, 3) [b:Tit. 2, 3] worden vermeld, waren oudere vrouwen en geen priesteressen).
Het mannelijk karakter van de hiërarchische orde welke de kerk sinds haar begin heeft gestructureerd schijnt dus door de Schrift op onloochenbare wijze te. worden bevestigd. Moeten wij besluiten dat deze regel voor eeuwig in de kerk van kracht is?
Wij moeten er echter aan herinneren dat volgens de Evangeliën, de Handelingen en de heilige Paulus bepaalde vrouwen een positieve medewerking verleenden in dienst van de christelijke gemeenschappen. Toch moet één vraag nog altijd gesteld worden: Welke is de normatieve waarde die aan de praktijk van de christelijke gemeenschappen van de eerste eeuwen moet worden toegekend?
Om het koninkrijk van God te vestigen koos Jezus gedurende zijn bediening een groep van twaalf mannen uit die naar de trant van de twaalf aartsvaders van het Oude Testament, de leiders zouden zijn van het nieuwe volk van God (Mk. 3, 14-19) [b:Mk. 3, 14-19]. Deze mannen die Hij bestemde om gezeten te zijn op twaalf tronen en te heersen over de twaalf stammen van Israël (Mt. 19, 28) [b:Mt. 19, 28], werden eerst gezonden om te verkondigen: 'Het koninkrijk der hemelen is nabij' (Mt. 10, 7) [b:Mt. 10, 7].
Na zijn dood en verrijzenis vertrouwde Christus zijn apostelen de zending toe alle volken te evangeliseren (Mt. 28, 19; Mk. 16, 5) [b:Mt. 28, 19; Mk. 16, 5]. Deze mannen zouden zijn getuigenis worden te beginnen met Jeruzalem en zich uitstrekkend tot het uiteinde der aarde (Hand. 1, 8; Lk. 24, 47) [b:Hand. 1, 8; Lk. 24, 47]. 'Zoals de Vader Mij gezonden heeft', zei Hij hen, 'zo zend Ik u' (Joh. 20, 21) [b:Joh. 20, 21].
Bij het verlaten van de aarde om naar zijn Vader terug te keren droeg Hij een groep mannen door Hem uitgekozen de verantwoordelijkheid over het koninkrijk van God tot ontwikkeling te brengen en schonk Hij hun het gezag om de kerk te besturen. De apostolische groep aldus aangesteld door de Heer treedt volgens het getuigenis van het Nieuwe Testament zo op als de basis van een gemeenschap die het werk van Christus heeft voortgezet, belast om de mensheid de vruchten van zijn verlossing mee te delen.
Inderdaad zien wij in de Handelingen van de Apostelen en de brieven dat de eerste gemeenschappen altijd bestuurd werden door mannen die de apostolische macht uitoefenden.
De Handelingen van de Apostelen tonen aan dat de eerste christelijke gemeenschap van Jeruzalem slechts één leidersambt kende, welke dat van de apostelen was: dit was het urministerioum waaruit alle andere voortvloeiden. Het schijnt dat de griekse gemeenschap zeer spoedig zijn eigen structuur kreeg, voorgezeten door het college van de zeven (Hand. 6, 5) [b:Hand. 6, 5]. Wat later was er voor de joodse groep sprake van een college van oudsten (Hand. 11, 30) [b:Hand. 11, 30]. De kerk van Antiochië werd voorgezeten door een groep van 'vijf profeten en leraren' (Hand. 13, 1) [b:Hand. 13, 1]. Aan het eind van hun eerste missiereis stelden Paulus en Barnabas in de nieuw gestichte kerken oudsten aan (Hand. 14, 23) [b:Hand. 14, 23].
Er waren ook in Efese oudsten (Hand. 20, 17) [b:Hand. 20, 17] waaraan de naam leider werd gegeven (Hand. 20, 28) [b:Hand. 20, 28].
De brieven bevestigen het totaal beeld: Er waren proistamenoi in 1 Tess. 5,12 (1 Tess. 5, 12) [b:1 Tess. 5, 12] (1 Tim. 5, 17; 'hoi kalos proestotes presbyteroi') [[b:1 Tim. 5, 17]] van christelijke presbyteroi (1 Tim. 5, 1.2.17.19; Tit. 1, 8; Jak. 5, 4; 1 Pt. 5, 1.5) [b:1 Tim. 5, 1.2.17.19; Tit. 1, 8; Jak. 5, 4; 1 Pt. 5, 1.5], van episkopoi, van hegoumenoi (Hebr. 13, 7.17.24) [b:Hebr. 13, 7.17.24] (Lk. 22, 26) [[b:Lk. 22, 26]]
1 Kor. 16,16 (1 Kor. 16, 16) [b:1 Kor. 16, 16] beveelt de christenen 'onderdanigheid' ten opzichte van degenen die van 'Stéfanas en zijn gezin' zijn die zich in dienst van de heiligen hadden gesteld. Wat deze laatste aanduiding ook moge betekenen (1 Kor. 16, 17; spreekt van Stéfanas, Fortunatus en Achaïcus) [b:1 Kor. 16, 17], leidt alles wat we kunnen weten van degenen die een leidersrol in de gemeenschappen vervulden tot de conclusie dat deze functie altijd door mannen werd bekleed. (N.B. De 'presbytidai' die in Titus 2,3 (Tit. 2, 3) [b:Tit. 2, 3] worden vermeld, waren oudere vrouwen en geen priesteressen).
Het mannelijk karakter van de hiërarchische orde welke de kerk sinds haar begin heeft gestructureerd schijnt dus door de Schrift op onloochenbare wijze te. worden bevestigd. Moeten wij besluiten dat deze regel voor eeuwig in de kerk van kracht is?
Wij moeten er echter aan herinneren dat volgens de Evangeliën, de Handelingen en de heilige Paulus bepaalde vrouwen een positieve medewerking verleenden in dienst van de christelijke gemeenschappen. Toch moet één vraag nog altijd gesteld worden: Welke is de normatieve waarde die aan de praktijk van de christelijke gemeenschappen van de eerste eeuwen moet worden toegekend?
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media2. Het leidersambt en de sacramentele bedeling
Een van de wezenlijke elementen van het leven van de kerk is de sacramentele bediening welke het leven van Christus aan de gelovige schenkt. De bediening van deze bedeling is aan de kerk toevertrouwd waarvoor de hiërarchie verantwoordelijk is.
Aldus rijst de kwestie over de verhouding tussen de sacramentele bedeling en de hiërarchie.
In het Nieuwe Testament schijnt de primaire taak van de leiders van de gemeenschappen altijd op het terrein van de verkondiging en lering te liggen. Dit zijn de mensen die de verantwoordelijkheid dragen de gemeenschappen in overeenstemming met het geloof van de apostelen te houden.
Er is geen tekst die deze opdracht vanuit het oogpunt van een speciale macht bepaalt welke hen toestaat de eucharistische riten te verrichten of zondaars te verzoenen.
Maar gegeven de verhouding tussen de sacramentele bedeling en de hiërarchie kan de bediening van de sacramenten niet onafhankelijk van deze hiërarchie worden uitgeoefend. Daarom moeten wij de kwestie van Eucharistie en boetebediening binnen de verplichtingen van de leiding van de gemeenschap beschouwen.
Er is in feite geen bewijs dat deze bedieningen in de tijd van het Nieuwe Testament aan vrouwen werden toevertrouwd. Twee teksten (1 Kor. 14, 33-35; 1 Tim. 2, 11-15) [b:1 Kor. 14, 33-35; 1 Tim. 2, 11-15] verbieden vrouwen in bijeenkomsten te spreken en te onderrichten. Afgezien van de twijfels welke sommige hebben geopperd over hun paulinische authenticiteit, is het mogelijk dat zij alleen maar op bepaalde concrete situaties en misbruiken betrekking hebben. Het is mogelijk dat bepaalde andere situaties de kerk vragen vrouwen de taak van onderricht toe te wijzen welke deze twee passages haar ontzeggen en welke deel uitmaakt van een functie die tot het leiderschap behoort.
Kunnen er bepaalde omstandigheden ontstaan welke de kerk vragen op dezelfde manier bepaalde vrouwen sommige sacramentele bedieningen toe te vertrouwen? Dit is het geval geweest met dopen dat hoewel aan de apostelen toevertrouwd (Mt. 28, 19) [b:Mt. 28, 19] (Mk. 16, 15 vv) [b:Mk. 16, 15 vv] ook door anderen bediend kan worden. We weten dat het op zijn minst later ook aan vrouwen is toevertrouwd.
Kunnen wij tot ditzelfde komen met de bediening van de Eucharistie en de verzoening dat op uitnemende wijze de dienst van het priesterschap van Christus tot uitdrukking brengt als het door de leiders van de gemeenschap wordt uitgeoefend?
Het lijkt niet dat het Nieuwe Testament op zich alleen ons toestaat op een duidelijke manier en voor eens en altijd over het vraagstuk van de mogelijke toetreding van vrouwen tot het priesterschap te beslissen.
Sommigen menen echter dat er in de schriften voldoende aanwijzingen zijn om deze mogelijkheid uit te sluiten, omdat de sacramenten van Eucharistie en verzoening een bijzondere band met de persoon van Christus hebben en daarom met de mannelijke hiërarchie, als gestaafd door het Nieuwe Testament. Anderen daarentegen vragen zich af of de kerkelijke hiërarchie toegerust met de sacramentele bediening bevoegd zou zijn de bedieningen van Eucharistie en verzoening in het licht van de omstandigheden aan vrouwen toe te vertrouwen zonder tegen de oorspronkelijke bedoelingen van Christus in te gaan.
Een van de wezenlijke elementen van het leven van de kerk is de sacramentele bediening welke het leven van Christus aan de gelovige schenkt. De bediening van deze bedeling is aan de kerk toevertrouwd waarvoor de hiërarchie verantwoordelijk is.
Aldus rijst de kwestie over de verhouding tussen de sacramentele bedeling en de hiërarchie.
In het Nieuwe Testament schijnt de primaire taak van de leiders van de gemeenschappen altijd op het terrein van de verkondiging en lering te liggen. Dit zijn de mensen die de verantwoordelijkheid dragen de gemeenschappen in overeenstemming met het geloof van de apostelen te houden.
Er is geen tekst die deze opdracht vanuit het oogpunt van een speciale macht bepaalt welke hen toestaat de eucharistische riten te verrichten of zondaars te verzoenen.
Maar gegeven de verhouding tussen de sacramentele bedeling en de hiërarchie kan de bediening van de sacramenten niet onafhankelijk van deze hiërarchie worden uitgeoefend. Daarom moeten wij de kwestie van Eucharistie en boetebediening binnen de verplichtingen van de leiding van de gemeenschap beschouwen.
Er is in feite geen bewijs dat deze bedieningen in de tijd van het Nieuwe Testament aan vrouwen werden toevertrouwd. Twee teksten (1 Kor. 14, 33-35; 1 Tim. 2, 11-15) [b:1 Kor. 14, 33-35; 1 Tim. 2, 11-15] verbieden vrouwen in bijeenkomsten te spreken en te onderrichten. Afgezien van de twijfels welke sommige hebben geopperd over hun paulinische authenticiteit, is het mogelijk dat zij alleen maar op bepaalde concrete situaties en misbruiken betrekking hebben. Het is mogelijk dat bepaalde andere situaties de kerk vragen vrouwen de taak van onderricht toe te wijzen welke deze twee passages haar ontzeggen en welke deel uitmaakt van een functie die tot het leiderschap behoort.
Kunnen er bepaalde omstandigheden ontstaan welke de kerk vragen op dezelfde manier bepaalde vrouwen sommige sacramentele bedieningen toe te vertrouwen? Dit is het geval geweest met dopen dat hoewel aan de apostelen toevertrouwd (Mt. 28, 19) [b:Mt. 28, 19] (Mk. 16, 15 vv) [b:Mk. 16, 15 vv] ook door anderen bediend kan worden. We weten dat het op zijn minst later ook aan vrouwen is toevertrouwd.
Kunnen wij tot ditzelfde komen met de bediening van de Eucharistie en de verzoening dat op uitnemende wijze de dienst van het priesterschap van Christus tot uitdrukking brengt als het door de leiders van de gemeenschap wordt uitgeoefend?
Het lijkt niet dat het Nieuwe Testament op zich alleen ons toestaat op een duidelijke manier en voor eens en altijd over het vraagstuk van de mogelijke toetreding van vrouwen tot het priesterschap te beslissen.
Sommigen menen echter dat er in de schriften voldoende aanwijzingen zijn om deze mogelijkheid uit te sluiten, omdat de sacramenten van Eucharistie en verzoening een bijzondere band met de persoon van Christus hebben en daarom met de mannelijke hiërarchie, als gestaafd door het Nieuwe Testament. Anderen daarentegen vragen zich af of de kerkelijke hiërarchie toegerust met de sacramentele bediening bevoegd zou zijn de bedieningen van Eucharistie en verzoening in het licht van de omstandigheden aan vrouwen toe te vertrouwen zonder tegen de oorspronkelijke bedoelingen van Christus in te gaan.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediahttps://beta.rkdocumenten.nl/toondocument/7436-over-de-kwestie-van-de-priesterwijding-van-vrouwen-nl