Waarom lacht deze ook, “omdat de verstandsmens niet aanvaardt wat van de H. Geest komt." . Dat voelen de kleine kinderen ook, als zij iets zien dat groot en wonderbaar is, en wanneer gij een kind bij een geheim brengt, dan zal het lachen. Hierin gelijken de heidenen op kinderen of liever, zij zijn nog onbeholpener dan zij en daarom ook ongelukkiger, omdat zij niet dp onvolwassen leeftijd, maar op rijpe leeftijd denken wat de onmondige denken. Daarom verdienen zij ook geen vergeving. Maar laat ons met heldere stem luide het grote en verhevene verkondigen en zelfs als alle heidenen erbij zouden zijn met des te groter vrijmoedigheid zeggen: "Onze roem is in het Kruis". Het is het voornaamste van alle goederen, ons vertrouwen en geheel onze kroon! Met Paulus zou ik willen zeggen: “Door het Kruis is de wereld voor mij gekruisigd en ik voor de wereld" , maar ik kan het niet, omdat ik door verschillende hartstochten wordt weerhouden. Daarom spoor ik ook u aan, en vóór u ook mijzelf, gekruisigd te worden voor de wereld en niets gemeen te hebben met de aarde, doch naar het hemelse vaderland te verlangen en naar de glorie en de goederen daar. Wij zijn soldaten van de hemelse koning en zijn toegerust met een geestelijke wapenrusting. Waarom doen wij dan als herbergiers of landlopers of erger nog, leiden wij het leven van wormen? Waar de koning is, daar moeten ook de soldaten zijn. En soldaten zijn wij; wij behoren niet tot degenen die ver van de koning verwijderd zijn, maar tot degenen die dichtbij Hem zijn. Een aardse Koning zou niet allen bij zich in het paleis laten, noch hen aan zijn zijde willen hebben. De hemelse Koning wil dat allen dicht bij zijn Koninklijke troon zijn. Maar hoe is het mogelijk, zegt gij, dat allen die zich daar bevinden bij de troon staan? Omdat ook Paulus, nog op aarde zijnde, zich bevond waar de Seraphijnen en de Cherubijnen zijn, dichter bij Christus dan lijfwachten bij hun koning. Deze immers wenden vaak hun blikken rond; van hem echter kan geen fantasie zich meester maken, niets hem afleiden, maar hij had geheel zijn geest op Christus Koning gespannen. Als wij derhalve willen, is zulks ons ook mogelijk. Als gij door plaats van hem waart verwijderd, zoudt gij terecht moeilijkheden maken; nu Hij echter overal is, dan is Hij zeker degene, die zich beijvert en zich inspant nabij. De Profeet zeide daarom ook: "Geen kwaad zal ik vrezen, omdat gij bij mij zijt" . En wederom zegt God zelf: “Ik ben een God van nabij, en geen God van verre" . Zoals zonden ons van Hem verwijderen, zo brengen werken van gerechtigheid ons tot Hem. "Want nog terwijl gij spreekt, zegt Hij, zal Ik zeggen: zie hier ben Ik" Welke vader zou ooit zo zijn nazaten verhoren? Welke moeder zou zo bereidwillig zijn en voortdurend gereed staan, of misschien haar kinderen haar roepen? Er is er geen een, noch vader, noch moeder. Maar God staat altijd door te wachten, of een van zijn dienaren Hem soms roept en nooit, mits wij Hem betamelijk aanroepen, weigert Hij te luisteren. Daarom zegt Hij: "Nog terwijl gij roept wacht Ik niet tot gij voleind hebt, maar terstond geef Ik gehoor.” Laten wij God dus aanroepen, gelijk Hij aangeroepen wil worden. Hoe wil Hij het? “Maak los alle banden van ongerechtigheid, zegt hij, verbreek de strengels van gedwongen overeenkomsten, verscheur ieder ongerecht geschrift, breek de hongerigen uw brood en breng daklozen en behoeftigen uw huis binnen. Als gij een naakte ziet, kleed hem, en versmaad niet de huisgenoten van uw zaad. Dan zal uw morgenlicht doorbreken en uw genezing zal spoedig ontluiken en uw gerechtigheid zal voor uitgaan en de glorie Gods zal u omringen. Dan zult gij Mij aanroepen en Ik zal u verhoren nog terwijl Gij spreekt zal Ik zeggen, zie hier ben Ik.”