Inhoudsopgave
- Inhoud
I.
Het onderricht van den Apostel, zeer geliefden, spoort ons aan om den ouden mens met zijn werken af te leggen en ons van dag tot dag door een heiligen levenswandel te hernieuwen. Als wij immers de tempel van God zijn, en de Heilige Geest de bewoner van onze zielen is volgens het woord van den Apostel: "Gij zijt de tempel van den levenden God" dan moeten wij er met grote waakzaamheid voor zorgen, dat de rustplaats van ons hart niet onwaardig zij voor een zo verheven Gast. En zoals in huizen, die door handen gemaakt zijn, met een lofwaardige oplettendheid er voor gezorgd wordt, dat alles wat misschien door regenbuien of stormwinden of ook door ouderdom onderkomen is, weer snel en zorgvuldig hersteld wordt, zo moeten wij er met voortdurende nauwgezetheid voor waken, dat er in onze harten niets wanordelijks, niets onreins wordt aangetroffen. Want ofschoon ons bouwwerk niet zonder de hulp van zijn Bouwheer kan voortbestaan, en ons huis niet gaaf kan zijn zonder dat het beschermd wordt door zijn Maker, heeft de hand van onzen Schepper, daar wij redelijke bouwstenen en een levende grondstof zijn, ons toch zó gevormd, dat zelfs hij, die hersteld wordt, nog met zijn Maker medewerkt. De mens mag zich dan ook niet onttrekken aan de gehoorzaamheid aan Gods genade, noch zich losmaken van het Goed, zonder Hetwelk hij niet goed kan zijn: en wanneer hij ondervindt, dat hem in het onderhouden der geboden iets onmogelijk of moeilijk is, moet hij niet bij zich zelf blijven stilstaan maar zijn toevlucht nemen tot Hem, Die het beveelt ; want Hij geeft zijn bevel juist om het verlangen op te wekken en hulp te verlenen, zoals de profeet zegt: "Werp uw gedachten op God en Hij zal u voeden". Of is er iemand misschien zo uitzonderlijk trots, en veronderstelt hij zo ongeschonden en zo onbevlekt te zijn, dat hij geen behoefte heeft aan enige hernieuwing? Een dergelijke overtuiging komt geheel bedrogen uit, en door al te grote ijdelheid verwelkt elkeen, die denkt te midden van de bekoringen van dit leven gevrijwaard te zijn van iedere wonde. Alles is vol gevaren, vol strikken. Begeerten drijven ons voort, verlokkingen belagen ons, winsten trekken ons aan, nadelen schrikken ons af, bitter zijn de tongen van hen, die ons beschimpen, en de monden van hen, die ons prijzen, zijn niet altijd waarheidslievend. In de eersten brandt de haat, in de laatsten bedriegt een leugenachtige beleefdheid, zodat het gemakkelijker is een slecht gezinde te ontwijken, dan voor een onoprechte uit den weg te gaan.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
II.
Maar zelfs als het er om gaat het deugdenleven aan te kweken, is de juiste grens zo twijfelachtig en het duidelijk onderscheid zo onzeker, dat, als iemand bij grensgevallen tussen goed en kwaad door een scherp oordeel de juiste maat weet te houden, hij toch moeilijk bereiken kan, dat zijn rechtschapenheid, die zich slechts van het goede bewust is, niet gegriefd wordt door de tong der lastraars, en hij ondanks zijn liefde voor de rechtvaardigheid, toch bijna niet ontsnapt aan de schimpwoorden der ongerechtigen. Als de mens zijn aandacht schenkt aan de wisselvalligheden der tijdelijke dingen, met hoeveel duisternis heeft hij dan reeds niet te kampen, hoeveel dwalingen en verkeerde denkbeelden doen zich dan niet aan hem voor, zodat het ontmoeten van tegenstrijdigheden een oorzaak wordt van klachten. Want ongetwijfeld nemen alle gelovigen zonder aarzeling aan, dat de goddelijke Voorzienigheid in geen enkel deel dezer wereld en op geen enkel tijdstip afwezig is, en dat het gunstig verloop van de ondernemingen in deze wereld niet afhankelijk is van de macht der sterren, die niet bestaat, maar dat alles geregeld wordt door een allerbillijkste en genadigste beslissing van den hoogsten Koning, omdat volgens de Schrift "alle wegen des Heren barmhartigheid en waarheid zijn". Maar wanneer sommige dingen niet volgens onze verlangens verlopen en door het dwalen van een menselijk oordeel de zaak van een ongerechtige triompheert over die van een rechtvaardige, is het toch zeer voor de hand liggend, dat zelfs grote geesten geschokt worden en vervallen in een ongeoorloofd gemor en geklaag. Want zelfs de hoogverheven profeet David bekent, dat hij door deze wederwaardigheden ontsteld was op gevaar af te bezwijken, en zegt: "Bijna echter wankelden mijn voeten, bijna gleden mijn schreden uit; want ik was afgunstig op de zondaars, omdat ik den vrede der zondaars zag." Omdat derhalve slechts weinigen over een zo onwrikbare kracht beschikken, dat zij door geen schokkende onrechtvaardigheden aan het wankelen gebracht worden, en vele gelovigen niet enkel door tegenslag maar ook door voorspoed ten val komen, moet men ter genezing van de kwetsuren, waardoor de menselijke zwakheid gewond wordt, een zorgvuldige verpleging toepassen. Tot dit doel immers heb ik een kort overzicht gegeven van de gevaren waar deze wereld vol van is, opdat allen volgens het woord der Schrift: "Wie zal zich beroemen een kuis hart te hebben, of rein te zijn van zonde", begrijpen mogen, dat zij behoefte hebben aan de vergiffenis der zonden en aan een geneesmiddel tot herstel.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
III.
Wanneer kunnen wij echter beter, zeer geliefden, onze toevlucht nemen tot de goddelijke geneesmiddelen dan op het moment, waarop ons de mysteries zelf van onze verlossing door de vaste kringloop der jaargetijden weer ter viering worden aangeboden? Om deze waardiger te kunnen vieren moeten wij ons door een vasten van veertig dagen op heilzame wijze voorbereiden. Want niet alleen voor hen, die door het mysterie van Christus' dood en verrijzenis tot een nieuw leven zullen ingaan door de wedergeboorte van het doopsel, maar ook voor de gehele menigte der reeds herborenen is het nuttig en noodzakelijk het hulpmiddel van deze heiliging te aanvaarden: genen om te ontvangen, wat zij nog niet bezitten, de anderen om te bewaren wat zij ontvangen hebben. Want volgens het woord van den Apostel: "Wie staat, ziet toe, dat hij niet valle", kan niemand steunen op zulk een geesteskracht, dat hij niet bezorgd behoeft te zijn voor zijn standvastigheid. Laten wij daarom, zeer geliefden, de eerbiedwaardige gebruiken van dezen heilzamen tijd benutten, en met groter zorg de spiegels van ons hart afwissen. Want hoe kuis en sober men dit sterfelijk leven ook leidt, toch wordt het bestoven door enig stof van onzen omgang met het aardse, en de zielen, die tot een stralend beeld van God geschapen zijn, zijn niet in die mate gevrijwaard van den wasem van iedere ijdelheid, dat zij door geen smetten hun glans verliezen kunnen en niet steeds opnieuw moeten worden opgewreven. Als dit zelfs voor zeer voorzichtige zielen noodzakelijk is, hoeveel te meer moeten zij er dan niet naar streven, die bijna het gehele jaar op een onbezorgde of misschien zelfs nalatige wijze hebben doorgebracht? Deze mensen vermanen wij met de verschuldigde lief de, om zich niet te vleien met het denkbeeld, dat het geweten van ieder afzonderlijk niet aan ons bekend kan zijn: want voor de ogen van God, Die alles tegelijk ziet, zijn zelfs de meest verborgen plaatsen en dichtste omheiningen niet ontoegankelijk, en Hem is niet alleen datgene bekend, wat wij gedaan of gedacht hebben, maar ook wat wij nog zullen doen en denken. Men moet dan ook vol vrees zijn voor onze kennis van den hoogsten Rechter, voor dezen blik, waarvoor iedere vaste stof doordringbaar en iedere geheim openbaar is, waarvoor de duisternis helder is, het stomme antwoordt, het zwijgen vol klank is, en de geest zonder woorden spreekt. Laat niemand het geduld van Gods goedheid versmaden, omdat zijn zonden ongestraft blijven; en laat niemand menen, dat Hij niet beledigd is, omdat men Zijn toorn nog niet ondervonden heeft. Niet lang duurt de rustige toestand van het sterfelijk leven, en niet duurzaam is de losbandigheid der dwazen, die zal overgaan in de pijn der eeuwige straffen, indien zij, zolang het vonnis der gerechtigheid nog is opgeschort, hun heil niet zoeken in het geneesmiddel der boete.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
IV.
Laten wij derhalve onze toevlucht nemen tot de alomtegenwoordige barmhartigheid Gods, en laten de harten van alle gelovigen zich heiligen, opdat het heilig Pasen des Heren op waardige wijze gevierd worde. Laat de wreedheid zachtmoedig worden, de woede in lankmoedigheid verkeren; laten allen elkander hun schulden vergeven en laat hij geen wraak eisen, die zelf bidt om vergiffenis. Want door te zeggen: "Vergeef ons onze schulden, zoals ook wij vergeven aan onze schuldenaren", binden wij ons met de hardste boeien, als wij niet volbrengen wat wij beloven. Als wij derhalve de heilige overeenkomst, die wij in dit gebed aangaan, niet in haar vollen omvang zijn nagekomen, laat elkeen nu dan tenminste zijn geweten onderzoeken en, door de misdrijven van anderen te vergeven, de uitwissing van zijn eigen zonden verkrijgen. Wanneer de Heer immers zegt: "Als gij aan de mensen hun zonden vergeven hebt, zal uw Vader, Die in den hemel is, ook u uw misdrijven vergeven", ligt datgene wat eenieder vraagt niet buiten zijn bereik, daar van de welwillendheid van hem, die bidt, het oordeel van den rechter afhangt. Want deze verhoort op barmhartige en rechtvaardige wijze de gebeden der mensen en naar de maat van onze zachtmoedigheid heeft Hij aan Zijn eigen rechtvaardigheid tot wet gesteld, dat zij geen recht tot gestrengheid zal hebben ten opzichte van hen, die zij niet wraakzuchtig bevonden heeft. Lankmoedige en zachtmoedige geesten behoren echter ook vrijgevig te zijn. Niets is immers betamelijker dan dat de mens de navolger is van zijn Schepper en volgens de maat van zijn eigen vermogen de uitvoerder van een goddelijk werk. Want als hongerigen gevoed worden, naakten gekleed, zieken verpleegd, is het Gods hulp dan niet, die de handen van den dienaar vult, en is de goedheid van den ondergeschikte dan geen geschenk van zijn Heer? Ofschoon deze geen helper nodig heeft voor de werken Zijner barmhartigheid, heeft Hij toch Zijn almacht zo gematigd, dat Hij het menselijk lijden door mensen te hulp komt. En te recht dankt men God voor den bijstand der naastenliefde, waarvan men de werken ziet in Zijn dienaren. Daarom zegt de Heer zelf tot Zijn leerlingen: "Moge uw licht zo schijnen voor de mensen, dat zij uw goede werken zien en uw Vader verheerlijken, Die in den hemel is", Hij, Die met dienzelfden Vader en den Heiligen Geest leeft en heerst, God in de eeuwen der eeuwen. Amen.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
https://beta.rkdocumenten.nl/toondocument/9061-5e-preek-over-de-veertigdaagse-vasten-nl