Paashomilie VIII
x
Informatie over dit document
Paashomilie VIII
Cyrillus van Alexandrië
420
Kerkelijke schrijvers - Homilieën
1946, Cyrillus van Alexandrië, Preeken, ingeleid en vertaald door Dr. M. Costanza C.R.S.S. uitg. Paul Brand, Hilversum
Bron: PG 77, 553-577
Oorspronkelijke spelling van de vertaling is gehandhaafd
Alineaverdeling en nummering: vertaler
Zie de gebruiksvoorwaarden van de documenten
Oorspronkelijke spelling van de vertaling is gehandhaafd
Alineaverdeling en nummering: vertaler
Zie de gebruiksvoorwaarden van de documenten
1946
Dr. M. Costanza C.R.S.S.
5 maart 2024
9168
nl
Referenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
- Inhoud
Inhoudsduiding door de vertaler:
- Inleiding. De H. Cyrillus beschrijft de waarde van het geschikte oogenblik voor de natuurlijke orde; maar nog grooter waarde heeft dit voor de bovennatuurlijke orde.
- Corpus. Levensprogram voor den Christen. De naastenliefde is de beste weg tot de deugd. Nauwkeurige ontleding van de liefde, steunend op 1 Cor. 13, stilstaande bij twee punten: a) de liefde is geduldig: b) de liefde zoekt zich zelve niet. Onderzoek hoe het staat met de liefde bij struikroovers en moordenaars. Aansporing, zich wegens zijn zonden te vernederen. Dan wordt alles goed, want God is barmhartig. Hij is voor ons mensch geworden uit barmhartigheid. Deze Barmhartige is God en mensch. Dit beteekent niet: twee Zonen. Ook niet, dat Hij alleen in Zijn Godheid onveranderlijk gelijk blijft. De H. Cyrillus weerlegt nu de bewering der ketters, dat Christus niet altijd kan hebben bestaan, daar Hij in het laatste der tijden geboren werd. Wat aan Christus als aan het Woord toekomt, is Hem ook na de Menschwording eigen. Christus moet beleden worden als de Eéne. Alleen in gedachten maken wij voor een moment een scheiding tusschen twee zijnswijzen, die echter tot een ongescheiden eenheid zijn vergroeid.
- Besluit. Aansporing, zich ijverig toe te leggen op de deugd, vooral op de naastenliefde.
- Aankondiging van de datums voor Vasten en Paschen.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
1
"Steekt de bazuin op Sion", zoo luidt ergens een heilige wet (Joel 2, 1) [b:Joel 2, 1]. Deze wet spoort ons aan, u het jaarlijks terugkeerend woord der Kerk te doen hooren over den ijver waarmee wij moeten bezield zijn. Diezelfde wet dwingt bovendien degenen die naar een volmaakt leven streven, een wapen te kiezen voor hun heiligen kampstrijd.
Referenties naar alinea 1: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaWant zie, zie toch, opnieuw breekt de tijd van het heilig feest aan, dat als door een kringloop steeds weer terugkeert, wanneer de vastentijd, die oefening van zelfbeheersching, als een morgenster aan dit feest voorafgaande, zal verstreken zijn.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaDeze vastentijd kondigt immers den vurigen als met bijna verneembare stem den zonsopgang aan, en als het ware eenmaal de poorten binnengetreden, toont hij ons het daglicht, ons aanradend den slaap nu uit de oogen te wrijven en niet langer de werken van den nacht te verrichten N.v.d.v.: In deze zin zijn.. N.v.d.v.: In deze zin zijn verschillende reminiscenties te vinden aan meerdere liturgische teksten van het Brevier, zooals Invitatorium van Quadragesima, Hymne van de Priem.. Deze heilige en zuivere vastentijd gaat immers blij voor ons heilig feest uit, en in zijn heerlijk licht herinnert hij allen die de deugd ter harte gaat, aan Paulus' geestelijk woord: "De nacht is ver gevorderd, de dag breekt aan. Laat ons dan afleggen de werken der duisternis en ons omgorden met de wapenen van het licht. Laten wij ons dus onberispelijk gedragen zooals we dit doen op klaarlichten dag: niet in brasserij en dronkenschap, niet in ontucht en losbandigheid, niet in twist en ijverzucht, maar omkleed U met den Heer Jesus Christus", dat waarlijk heerlijke kleed der vromen. (Rom. 13, 12-13) [b:Rom. 13, 12-13]
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaZij die graag varen en gewoon zijn op zee rond te zwalken, laten zich door een licht koeltje, dat langs den achtersteven strijkt, overreden, zoo snel mogelijk de haven te verlat'en en het kabeltouw van het vaste land los te maken; en voor niets zijn ze bang. Beginnen de druiven zich donkerblauw te kleuren aan den wijnstok, en splijten en gisten er al sommigen van, dan roepen ze de wijngaardeniers op om het oogstlied te zingen. Golven de aren op den akker, buigen ze zich in schittering van gouden halmenpracht onder den last van voedzame korrels, dan brengt elk talmen den heer van den oogst ongeduld. Ik geloof immers dat voor iedereen het geschikte oogenblik welkom is, en voor wat er verricht moet worden, is het dan ook noodzakelijk. Dit vooropgesteld, zou het dan niet schandelijk en allerafkeurenswaardigst zijn, wanneer wij faalden in datgene, wat wij ons redelijkerwijze als het ons passende hadden voorgenomen, en dan door God moesten worden uitgelachen? Daartoe zal het echter wel moeten komen, indien we het ogenblik, dat voor wie zich als in snellen draf op de deugd toeleggen, geschikt is om er in uit te munten, niet onmiddellijk aangrijpen zoodra het er is. Immers, trekken wij ons terug en streven we niet langer en voortdurend naar het volmaaktere en berokkenen wij ons op onbegrijpelijke wijze het verlies van al wat' goed is, dan zal ons terecht de volgende spreuk voor nalatigen in de ooren klinken: "elke luiaard verkeert steeds in nooddruft" (Spr. 21, 5) [b:Spr. 21, 5] Doch altijd goede daden te stellen en veel waarde te hechten aan goede zeden is volgens mij voor de vromen zeer passend. Ook geloof ik, dat de minderwaardigheid dààr begint, waar de rechtvaardigheid ophoudt.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaMeer te doen dan we gewoon zijn, is echter niet buitensporig, zeker niet op dit oogenblik, dat ons bijna als een wet beveelt juist daarin onze zeer te stellen. Degenen die in lichaamskracht hun glorie zoeken en het als het hoogste geluk beschouwen, bij hun trainer goed aangeschreven te staan, oefenen zich immers ook voortdurend en het' is hun niet onvoordeelig, heel de school van het worstelperk te doorloopen. En roept de leider der wedstrijden hen om een proef af te leggen van hun mannenkracht, dan vinden ze, dat ze nu een verbazingwekkende vrucht van hun zoo langdurige training moeten laten zien, en met alle energie gaan ze te werk omdat ze in de oogen der toeschouwers allermeest willen uitblinken. En zoo moeten, dunkt me, degenen voor wie de goddelijke wet als vaste regeling telt bij hun wedloop en Worstelperk, voortdurend vroom leven en met de grootst mogelijke zorg volbrengen wat de Wetgever voorschrijft. Daar de vastentijd ons roept tot schitterender proef. moeten wij alle traagheid, die moeder der lafheid, - afschudden, en veeleer ons karakter oefenen in den frisschen moed der vastberadenheid, die wij bij ons aankweekten.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaWelaan dan! Nu wij ons omgordden met den moed tot het goede en we datgene bestrijden wat' onze natuur door zijn betoovering tot laag zingenot' aanspoort, moeten we bovendien zoo verstandig zijn den omgang met de zondaars te vermijden, en ons als ware aanbidders scharen aan Christus' zijde, terwijl we het zuivere onvervalschte geloof in Hem bewaren en ons houden aan onze onwankelbare, onschendbare geloofsbelijdenis, die we voor vele getuigen, - ik bedoel voor de heilige Engelen - hebben afgelegd. Velen plooien immers wel hun gelaat in den schijn van vroomheid, maar verwerpen er de kracht van, zooals Paulus zegt (2 Tim. 3, 5) [b:2 Tim. 3, 5], en ze benadeelen het gemoed der eenvoudigen door hen met bedriegelijke woorden mee te sleepen en hen over te halen zich te zamen met hen in het' net van den dood te storten, diep in het doodenrijk, zooals er geschreven staat (Spr. 9, 18) [b:Spr. 9, 18] Want tot degenen die hen om raad vragen meenen ze niet te moeten spreken overeenkomstig de H. Schrift, maar ter overweging geven ze mee wat hun onverstandig brein fantaseert, terwijl ze niet weten wat ze zeggen noch wat ze bevestigen.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaMaar gij, gij moet volharden in wat ge geleerd hebt, zooals Paulus zegt (2 Tim. 3, 14) [b:2 Tim. 3, 14]; en wijs de profane oude-wijvenfabels van u af; veracht de dwaze uitlatingen der ketters, door niet te luisteren naar ondoordachte verhalen, en uw geloof te bewaren in eenvoudige woorden; berg wat de Kerk u heeft overgeleverd, als uw rijkdom weg in de schatkamer van uw hart, houd u aan de God-welgevallige voorschriften, om niet alleen te schitteren in het geloof, maar ook stralend door uw werken van godsvrucht uit te mogen munten.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
Er zijn vele wegen die leiden tot de beoefening der deugd, en langs een pad vol afwisseling behaalt men met veel inspanning "den prijs van hemelsche roeping". (Fil. 3, 14) [b:Fil. 3, 14]
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaToch ligt vooral in één punt al het schoone voor ons vastgeklonken, en wel hierin: "Gij zult uw naaste beminnen gelijk uzelf" (Mt. 19, 19) [b:Mt. 19, 19]. Het is niet moeilijk aan te toonen, dat dit woord een waar woord voor ons is geworden. Met hetgeen wij daarover zeiden, stemt immers ook de wijze Paulus in, waar hij in zijn brieven zegt: "Blijft niemand iets schuldig dan wederkeerige liefde. Want hij die zijn naaste bemint, heeft de Wet vervuld. Immers het gebod: "Ge zult geen overspel bedrijven; ge zult niet doodslaan, ge zult niet stelen, ge zult niet begeeren", en alle andere geboden zijn samengevat in dit ééne: "Ge zult uw naaste beminnen als uzelf". De liefde berokkent den naaste geen kwaad; de liefde volbrengt dus de gansche Wet (Rom. 13, 8-10) [b:Rom. 13, 8-10].
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaGe hoort hoe heel die redeneering steunt op de liefde als afbakeningsgrens. Alle daden die buiten de perken der liefde gesteld blijken, zijn immers ook alle buiten de omheining der liefde gevallen. Wat men daarentegen redelijkerwijze moet bewonderen, is waar te nemen bij hen, die door hun daden bewijzen in de liefde te zijn. Want wie een ander onrecht doet, bemint' den naaste niet. Hij die het onrecht haat, is degene die waarlijk bemint en daardoor de gansche wet volbrengt. De vervulling van al wat de wet voorschrijft wordt immers verkregen doordat men streeft naar de liefde. Nalatig zijn in de liefde is het begin van daden die door de wet worden veroordeeld. Zeg me toch, wie zou er omgang hebben met andermans vrouw, wie het huwelijk van zijn naaste schenden. indien zijn liefde hem beangst maakte iemand te kwetsen? Wie zal niet met alle macht een moord vermijden uit vrees en eerbied voor het slachtoffer daarvan, terwijl hij zelf als met den teugel tot zachtmoedigheid gedreven wordt? Wie, wie onder de stervelingen vindt het niet verfoeilijk en schaamteloos zich andermans bezit toe te eigenen, en wie beschouwt het niet als bitter en allerschandelijkst, zijn broeder te genadeelen? De wet die ons leidt naar alle deugd, vindt dus haar vervulling in de liefde.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaHet schijnt me wel nuttig, de deugd waarover wij zoo juist spraken, wat van naderbij te ontleden en te beschouwen, en den uitslag van dat onderzoek met u te bespreken. Ook hier haal ik een woord van Paulus aan: "De liefde", zoo zegt hij, "is geduldig, de liefde is goedertieren, de liefde is niet afgunstig, niet pronkzuchtig, niet verwaand. Ze handelt niet onedel, ze zoekt zichzelve niet, ze laat zich niet verbitteren, ze rekent het kwade niet aan. Over onrecht is ze niet blijde, maar over de waarheid verheugd. Alles bedekt ze, alles gelooft ze, alles hoopt ze, alles duldt ze. De liefde: zij vergaat nimmer" (1 Kor. 13, 4-8) [b:1 Kor. 13, 4-8].
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaZiet ge nu van welk een menigte van schatten de liefde zwanger gaat?
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaDe liefde, zoo zegt Paulus, is geduldig, d.i. ze wordt niet zwak bij het verdragen van de kleinmoedigheid van zijn naaste, want hij, die geheel en al geduldig is, blijft ook geduldig indien iemand hem eenig onrecht berokkent, en behaalt de overwinning op zichzelf door iets van die onbeteekenende kleinigheden te verdragen. Verstandig als hij is, geeft hij nooit gehoor aan zijn geprikkeld gemoed om kwaad met kwaad te vergelden. Onrecht is immers werkelijk moeilijk te verdragen en het kan den toorn fel doen opvlammen, en het feit dat men misschien het eerst beleedigd is en nog wel door iemand die van nature slecht is, voorziet den toorn van heel zijn wapenrusting en staat aan zijn zijde, want het beveelt ons nu op onze beurt onrecht te doen en hem terug te slaan, die ons het eerst leed berokkende. Wie echter met frisschen moed de wet der liefde beschouwt en indachtig is, dat hij geduldig moet zijn, bedwingt zijn toorn, - al welt die ook op en al steigert hij ook met wilde sprongen als een veulen, met de teugels der lankmoedigheid en brengt hem weer van het verkeerde pad terug. Omdat het daarna blijkt dat hij beter is dan degenen die hem leed berokkenden, wordt zeker aan hém de prijs van alle deugden toegekend.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaWat echter het schoonste is in de liefde, was ons nog bijna ontgaan. We onderzoeken dus opnieuw wat de advocaat der deugd nog meer van haar gezegd heeft, en welke deugd hij naast de liefde nog verder beoefend wil zien. "De liefde", zoo zegt hij, "zoekt het hare niet, ze laat zich niet verbitteren".
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaUit een nauwkeurige, juiste verklaring dezer woorden zal wel blijken, dat hij, die zijn eigen bezit voor niets telt zoolang hij bemerkt dat het algemeen welzijn er voordeel van heeft, werkelijk het zijne niet' zoekt. Laat me door middel van een gelijkenis uitdrukken wat ik bedoel: De Oversten der Joodsche volksklassen verboden de heilige Apostelen tot het volk te spreken in den naam van Christus. De Apostelen trokken zich echter niets van hun beuzelpraat aan; hoewel ze omringd waren door zeer groote gevaren, zochten ze toch de scharen weer op en onderrichtten ze, omdat ze er terecht van overtuigd waren, de dwalenden te moeten helpen, zonder in het minst rekening te houden met de hinderlagen die de Oversten hun legden. Ze zochten immers niet het hunne, maar het goed der anderen en zetten geen stap buiten de grens van de aan God zoo dierbare liefde (Hand. 4, 18-31) [[b:Hand. 4, 18-31]].
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaAl vordert deze zinsnede van Sint Paulus zulk een beschouwing van ons, toch wilden we voor degenen die gewoon zijn wat eenvoudiger te overwegen, dezen tekst nog eens bespreken en dien aanpassen bij de woorden van den Verlosser. Welnu, om ons op te voeren tot de allerhoogste zachtmoedigheid en naastenliefde, en om den twist en den haat en de begeerte naar wat ons niet past als doornen uit onze ziel weg te snoeien, zegt Hij: "Geef aan ieder die iets van u vraagt, en eisch het uwe niet terug van hem die het neemt" (Lc. 6, 30) [b:Lc. 6, 30]. Hoort gij, hoe Hij beveelt andermans goed te eerbiedigen? Zelfs indien iemand ons iets ontneemt wat ons rechtens toebehoort, wil Hij niet dat we ons verzetten, en Hij vindt ons dan veel beter dan degenen die, om zich te wreken, twisten en wie hun wellicht iets ontnamen, mateloos kwellen en die naar hun gewoonte in toorn ontbranden.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
3
Wat heeft de struikroover me hierop te zeggen, die nu eens als een wild beest op een driesprong zit en wie hem niets misdaan heeft overvalt als een van zijn vijanden, dan weer zijn net uitwerpt in den stroom van zijn struikrooverij, en zoo er iemand gevangen wordt, dezen onmiddellijk bespringt en tot een brutaliteit komt die in strijd is met zijn natuur?
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaZeg me eens, wat doet ge toch met de wet van Christus, terwijl ge toch beweert Christen te zijn? De wet der liefde heeft immers afgedaan bij u. Uzelf hebt ge tot een wild beest gemaakt en ge bemerkt niet eens dat ge tot zulk een onnatuurlijke woestheid gekomen zijt. Want ge telt den mensch, die naar Gods gelijkenis geschapen is, voor niets, en ge waagt het hem goddeloos neer te slaan met uw ijzer. En terwijl ge den man, uw natuurgenoot, stervend op de aarde ziet stuiptrekken, verlangt ge niet eens dat die aarde zich plotseling voor u zou openen. Terwijl ge dergelijke woeste schelmstukken bedrijft, bedenkt ge niet, dat ge dit land den volgenden zomer moet bebouwd hebben, dat ge met uw ijzer vorens in uw akker moet ploegen en daarna in die vorens weer wegbergen wat u goeddunkt, om vervolgens, wat u door God geschonken wordt, weer met het ijzer te maaien. Dan verheugt ge u over zulk een aarde als over de moeder van goede vruchten die u het beste schenkt om in uw onderhoud te voorzien. Waarschijnlijk prijst ge dan bovendien nog het ijzer dat ge gebruikt hebt. Hoe schaamt ge u dan niet, onrecht te plegen met hetzelfde voorwerp, waarmee ge in uw nooddruft voorziet? Uw ijzer hebt ge tot moordenaar gemaakt, uw akker purper gekleurd met onschuldig bloed. Hoe kunt ge dan nog bidden dat de aarde waartegen ge meedoogenloos hebt gezondigd, u tot moeder van vruchten moge worden? Hoe nog uw fonkelend ijzer aanraken waarvan ge het gebruik verkracht hebt door het tot moordenaar te maken? En zeg me, hoe kunt ge, als ge nog redelijk denkt, God bidden, dat de jaarlijksche regen uw akkers mogen bevloeien, terwijl ge met kwade voornemens wegkruipt in het riet bij de rivier of uw schuitje rondroeit, niet met de bedoeling, te verschalken wat in het water leeft? Daar ge echter de begeerte koestert rijk te worden, bezoedelt ge met onrechtvaardig vergoten bloed het water dat God u schonk, en uw medemensch geeft ge prijs aan de visschen in dat water. Zeg me toch, wat voor handen strekt ge daarna uit naar God? En wat zegt ge toch als ge bidt, of om welke gaven smeekt ge, wanneer God door den mond van een der Profeten zegt: "Heft gij uw handen omhoog, Ik sluit Mijn oogen voor U. Ik luister niet eens, hoeveel gij ook bidt, uw handen druipen van bloed" (Jes. 1, 15) [b:Jes. 1, 15].
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaHoe wordt hij, die geen enkele der door God uitgevaardigde wetten vervult, dan wel behandeld? "Eert iemand Mij, dan vereer Ik hem", zoo spreekt de Verlosser, "maar veracht iemand Mij, dan wordt hij veracht" (1 Sam. 2, 30) [b:1 Sam. 2, 30].
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaKies nu maar: óf buig uw hoofd en vraag in ruil daarvoor eer en de overvloedige gave van al wat ge noodig hebt, óf schud uw: juk af. en verdraag dan ook uw straf.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaIs het noodig, hier nog iets aan toe te voegen, dan zeg ik, dat ge maar in overvloed kunt zwelgen en omringd zijn van al wat ge wenscht, totdat dit alles voor u de bron geworden is van groote goddeloosheid. Iets dergelijks zegt immers God, ons aller Heer: "Toen ze waren verzadigd, werd hun hart overmoedig, daarom vergaten ze Mj" (Hos. 13, 6) [b:Hos. 13, 6]. Zeker ligt er in de weelde een groot gevaar om uit te glijden, en deze weelde leidt ook gemakkelijk tot hoogmoed, dien vader der boosheid. Een kind dier boosheid nu is de Gods-verachting, en de vrucht dier verachting is de zonde in al haar gedaanten.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaZien we nu dat ge aan die kwaal lijdt, dan beklagen wij u zeker, en terwijl we uit naastenliefde treuren over uw misdaden, roepen we met de woorden van den Profeet uit: "Wee mij, de vrome is uit het land verdwenen, geen rechtschapene onder de menschen, allen loeren op bloed, vangen elkaar in netten, hun handen deugen enkel voor kwaad" (Mich. 7, 2-3) [b:Mich. 7, 2-3] Blijkbaar is God over alle zonden die wij bedrijven, zeer beleedigd en vertoornd. Want zie, want zie, hetgeen er door den Profeet gezegd is, overkwam ons feitelijk niet één keer, doch meermalen: "Let dan eens op, wat er met u is gebeurd, zoo spreekt de Heer, de almachtige. Gij hebt veel gezaaid, maar weinig geoogst; gij hebt gegeten, maar werdt niet verzadigd; gij hebt gedronken, maar uw dorst niet gelescht, gij hebt u gekleed, maar niet verwarmd; en de werkman kreeg zijn loon in een buidel zonder bodem" (Hag. 1, 5-6) [b:Hag. 1, 5-6]. Ook zegt hij nog: "Gij hebt veel verwacht, maar weinig gekregen; gij hebt het binnengesleept, maar Ik blies het weg, zegt de Heer, de almachtige" (Hag. 1, 9) [b:Hag. 1, 9].
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaOnderzoeken wij eens, of ons dat werkelijk niet is overkomen. De eerste de beste voorbijganger toone mij iemand die blij is, dan ben ik overwonnen; hij toone mij een oog zonder tranen; vindt hij dat, dan zwijg ik. O landbouwers van Egypte, twistziek als ge zijt, streeft ge er slechts naar, elkander als om strijd te benadeelen. Wie het hierin wint, is ellendiger dan wie de nederlaag schijnt te lijden. Immers overwint hij slechts waarin hij zelf schade lijdt, en zijn grooteren rijkdom vindt hij in het leed van zijn naaste. Waarop gij u vroeger verhieft, bestaat nu eenmaal sinds lang niet meer. Zijn uw gesprekken niet vol van allerlei beproeving en tranen? Waarom zien wij hier en daar dorpen aan den grond gelijk gemaakt? En het land er om heen, geteisterd door hagel, kwijnt weg van honger en ellende terwijl er van geen enkele zijde hulp daagt in dat mateloos lijden. Het koren rijpte, en reeds stond het hoog; bijna riep men: "oogst maar"; hij, die zijn akker bebouwd had, nam de zeis uit' zijn woning; hij schortte zijn kleed op en verheugde zich op den arbeid. Wellicht ook is hem meermalen de gedachte door het hoofd gegaan, dat de oogst voor hem wel eens niet voldoende kon zijn. Toén was dit maar een droom of een schaduwbeeld; het werd echter tot waarheid, niet door den maaier zelf, maar door den hagel. Hij zag zich reeds overstelpt met rijkdom, doch in één oogenblik werd hij van alles beroofd. lnplaats van een rijke oogst: de hagel die hem schromelijk in zijn verwachtingen bedroog. - Is de storm wat bedaard, dan trekt men in het dorp dicht bij die akkers weer aan den arbeid; aan alle zijden bewerkt men opnieuw het te veld staande gewas en vindt in de gegeven omstandigheden datgene wat juist genoeg, of niet genoeg is om den honger te stillen, reeds een rijkdom. N.v.d.v.: In zijn.. N.v.d.v.: In zijn Paasch-homilie van het vorige jaar spreekt de H. Cyrillus over de groote droogte, waardoor heel de oogst verloren ging. Hij beschouwt dit als straf voor de wandaden van een groep jonge landbouwers die de streek door moord en pluntertochten onveilig maakten. Ook de hagel en storm die dit jaar den oogst vernietigden, schrijft hij nog aan dit zelfde feit toe.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
4
Overwegen wij hiervan de oorzaak, zoeken wij de oplossing in de heilige Schrift. Hij, bij wien alle macht berust, zal ons daar zeggen: "Uw handel en wandel hebben u dit verdiend, uw eigen boosheid maakt het zoo bitter, en wondt u het hart" (Jer. 4, 18) [b:Jer. 4, 18]. Hun die buitengewoon zondigen, loopt de rechtmatige straf achterna, en het is noodzakelijk dat die straf een tegenwicht vormt voor onze boosheid.
Referenties naar alinea 4: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaZetten we nu alle goddelooze vermetelheid opzij. "Smeedt", zooals er geschreven staat, "uw ploegen om tot zwaarden, uw sikkels tot lansen" (Jes. 2, 4) [b:Jes. 2, 4], of met de woorden van den gewijden zanger: "Komt, buigen en werpen wij ons voor Hem neer" (Ps. 95, 6) [b:Ps. 95, 6] en zeggen wij weenend: "Wij hebben gezondigd en kwaad gedaan; wij hebben misdreven" (Dan. 9, 5) [b:Dan. 9, 5]. Want dan, ja dàn zal God genadig zijn, dan zal Hij Zijn toorn laten varen, de aarde zal opnieuw haar vruchten dragen en ons als naar gewoonte met haar gaven verblijden. "Wij hebben immers geen Hoogepriester, die geen medelijden heeft met onze boosheid", zooals Paulus zegt, "maar bekoord werd geheel op dezelfde wijze als wij, behoudens de zonde" (Hebr. 4, 15: Cyrillus leest hier "boosheid" () inplaats van "zwakheden" (). [b:Hebr. 4, 15]. Zeker zou het mij geen moeite kosten u te bewijzen dat de Eengeborene zich over ons wil ontfermen. Ook ben ik ervan overtuigd dat gij daar van ganscher harte mee instemt wanneer gij van alle kanten de maat van Zijn liefde voor ons beschouwt, en overweegt hoe zwaar het was, wat Hij voor ons heeft gedragen. Want toen wij allen die deze aarde bewonen, door de onbedwingbare hebzucht' van den duivel-tyran als visschen in het net werden weggesleept naar verderf en ondergang, is de Eengeborene mensch geworden om allen weer uit dat net los te laten en "om gevangenen verlossing te melden, aan blinden genezing", zooals Hij zelf ergens zegt, "en bovendien het genadejaar van den Heer te verkondigen" (Jes. 61, 1-2) [b:Jes. 61, 1-2].
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaDe Eengeborene is dus barmhartig, ook al begrepen de Joden niets van Zijn heilseconomie en waren ze er ver van verwijderd die geheel te aanvaarden, ja, zóó ver, dat ze Hem in hun overmoed nu eens Samaritaan noemden, dan weer ondragelijk kwelden, en het in hun onnatuurlijke razernij zelfs zoo ver brachten dat ze Hem steenigden. Toen de Heer deze menschen, die tegen God streden, weerlegde, en hen naar de oorzaak vroeg van hun onrechtmatige razernij, en zeide: "Veel heerlijke werken heb Ik u namens den Vader getoond; om welk van die werken steenigt ge Mij?" (Joh. 10,32) [b:Joh. 10,32] gaven ze Hem het volgende dwaze antwoord: "Niet om een goed werk steenigen wij U, maar om godslastering; omdat Gij, een mensch, Uzelf tot God maakt" (Joh. 10, 33) [b:Joh. 10, 33]. En wat antwoordde de Verlosser? "Wanneer Ik de werken van mijn Vader niet doe, gelooft Mij dan niet; maar doe Ik ze wel, gelooft dan de werken, ook al zoudt ge Mij niet gelooven" (Joh. 10, 37-38) [b:Joh. 10, 37-38]. Dus niet volgens hetgeen Hij als mensch toonde aan wie Hem zagen, vroeg Hij Zijn daden te beoordeelen, maar volgens hetgeen Hij als God verrichtte, terwijl Hij niet van buiten af Zijn Godheid ontving zooals wij, waar de heilige Schrift ons goden noemt, maar in Hem de Godheid is als wezenheid, daar Hij van nature God is en de erfgenaam van Wie Hem voortbracht.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaOok deze eigenschap heeft Hij: alles te kunnen volbrengen zonder dit van een ander te ontvangen, doch als de Heer van de machten en uit de wezenheid van Zijn God en Vader. Al werd Hij, om Zijn liefde tot ons, mensch, we bedenken toch dat Hij de Heer is van allen en alles, en we vergeten niet dat Emmanuel volgens Zijn natuur God is. Ook zullen wij Zijn menschheid, die Hij om onzentwil aannam, niet aanklagen alsof wij van dezelfde gezindheid waren als de Joden. Evenmin zullen we Hem, Die uit liefde voor ons aan ons gelijk werd, behoudens de zonde, goddeloos beschuldigen en zeggen: Wij willen U niet aanbidden, want terwijl Gij mensch zijt, maakt Ge U tot God". Immers was Hij en is Hij en zal Hij God zijn volgens Zijn natuur, vóórdat Hij mensch werd en ook terwijl Hij mensch is. Dat getuigt Paulus waar hij schrijft: "Christus is Dezelfde, gisteren en heden en in eeuwigheid" (Hebr. 13, 8) [b:Hebr. 13, 8].
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaZiet ge wel, dat Paulus niet komt tot Emmanuel door een verdeeling in twee Zonen? En dat Hij dit "Dezelfde-zijn" niet toeschrijft enkel aan het Woord als afstraling van Zijn God en Vader? Doch hij erkent een eenigen Zoon volgens diens natuur, Die is mensch geworden; en hij noemt Hem Christus, en Jesus. Maar hoe kan iemand aantoonen dat aan het Woord de naam Jesus of Christus gegeven is, indien dit Woord niet mensch geworden was? Jesus nu heet Hij omdat Hij Zijn volk verlost heeft, Christus heet Hij omdat Hij om onzentwil gezalfd is. Paulus noemt dus het uit God den Vader voortkomend Woord niet alleen vóór de menschwording, maar ook nadat Het in het vleesch geboren is, Jesus en Christus, en zegt zonder aarzeling van Hem: Hij is Dezelfde, gisteren en heden en in eeuwigheid.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
5
Nu neemt wellicht een onzer gewone tegenstanders het woord en spuwt het venijn uit dat hij in zich draagt en roept uit: Zeg toch eens, is Christus niet in het laatste der tijden geboren? Hoe heeft Hij dan altijd bestaan, zelfs eer Hij geboren werd? Ter verdediging van de waarheid brengen wij daarop onze stelling naar voren en roepen hem toe: Door dit te zeggen, man, zult ge onze woorden nog bevestigen. Hoe zou Paulus, die zoo vol was van den Heiligen Geest, die schatbewaarder van de mysteriën van den Verlosser, anders de eigenschappen van het eeuwig levende en zijnde Woord toeschrijven aan den tempel die in het laatste der tijden gebouwd werd, indien hij het goddeloos vond, Hem, Die ook na de menschwording de eene, eenige en waarachtige Zoon bleef, te splitsen en Hem in tweeën te verdeelen? Datgene wat van nature en als het Hem eigene, ook vóór de menschwording aan het Woord toekomt, is Hem ook eigen na Zijn geboorte in het vleesch. Hij is immers door de menschwording niet iemand anders geworden, en de onvermengde heerlijkheid van Zijn Godheid blijft gehouden, ook toen Hij mensch werd. Laat Paulus' woord u dan niet verwonderen. Terwijl hij zoo spreekt, werpt hij zich immers niet op als degene die zelf over de dogma's van onzen Godsdienst uitspraak te doen heeft, of leert hij slechts wat hij zelf denkt, maar hij spreekt zoo omdat hij onderwezen is door het woord van den Verlosser zelf.
Referenties naar alinea 5: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaWilt ge weten wat deze Verlosser tot Nicodemus sprak, dan kunt ge dat lezen in de Evangeliën, maar om alle nuttig te zijn, wil ik het hier zeggen: "Wanneer ge niet gelooft, als Ik u spreek over aardsche dingen, hoe zult ge dan gelooven als Ik u over de hemelsche spreek?" (Joh. 3, 12) [b:Joh. 3, 12] En ook: "Niemand is opgeklommen ten hemel, dan Hij, die uit den hemel is neergedaald: de Menschenzoon, die in den hemel is" (Joh. 3, 13) [b:Joh. 3, 13]. Toen Hij bij een andere gelegenheid met de Joden sprak en redetwistte, toonde Hij hun duidelijk aan, dat ze volstrekt uitgesloten waren van het eeuwig leven en niet zouden proeven van Zijn mystiek feestmaal. Hierover verontwaardigd, trokken zij zich, zooals er geschreven staat, terug. Doch om hen er reeds van te voren op te wijzen, dat Hij van de aarde zou opstijgen naar den hemel, voegde Hij er dan nog aan toe: "Ergert u dit? En wanneer ge nu den Menschenzoon eens ziet opstijgen naar waar Hij vroeger was?" (Joh. 6, 61-62) [b:Joh. 6, 61-62] N.v.d.v.: Om het volgende.. N.v.d.v.: Om het volgende goed te verstaan, moet men in het oog houden, dat de H. Cyrillus wil aantoonen, dat er slechts één zelfstandig persoonlijk wezen in Christus is, dus dat er maar één persoon is, en wel de goddelijke. Slechts in gedachte wil Cyrillus in die ééne Godmenschelijke Persoonlijkheid een scheiding maken tusschen een dubbele wezenheid of twee zelfstandige wezens aannemen, met het doel de eenheid en de inhoud van het ééne, zelfstandige, persoonlijke wezen in helderder licht te plaatsen.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaOm dus weer verder te gaan: Hij is geboren op aarde, uit de heilige Maagd, naar het Vleesch. God het Woord is uit den hemel neergedaald. Waarom zegt Hij ons, dat de Menschenzoon uit den hemel is neergedaald? En waarom zegt Hij, dat Hij zal opstijgen naar waar Hij vroeger was? Ziet ge, dat Christus bij die ongescheiden en niet-onderscheiden eenheid van deze wonderbare vereeniging het Woord insluit', en verlangt door ons beleden te worden als Degene Die één is, zoowel vóór als na Zijn menschwording? Daarom toch zegt Hij dat Zijn Lichaam, dat van nature van de aarde is, van den hemel naar de aarde is af gedaald, en weer zal terugkeeren naar den hemel waar het eerst was. Immers wat Hem volgens Zijn natuur eigen is, verleent' Hij ook aan Zijn eigen vleesch doordat Hij daar niet buiten staat, daar die eenheid in Zijn heilsorde besloten ligt. En de eigenschappen die van nature verscheiden zijn, aanvaarden we, omdat ze zoo diep in Zijn wezen liggen, nl. dat Hij overeenkomstig Zijn eigen Zijnswijze de afstraling is van Zijn Vader, en anderzijds toch vleesch van de aarde, of volkomen mensch.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaTerwijl we hier echter alléén in onze gedachten een scheiding maken tusschen beide zijnswijzen voegen we die toch weer samen door den band van ongescheiden eenheid. "Want het Woord is", volgens de uitspraak van den Evangelist (Joh. 1, 14) [b:Joh. 1, 14], "vleesch geworden", niet: "in vleesch veranderd". Dat zegt hij immers niet, maar inplaats van "mensch" te zeggen, gebruikt hij eenvoudig het woord "vleesch".
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
6
Dus is er, zooals onze beroemde Vader en Bisschop Athanasius, - die vaste regel van het rechtzinnig geloof, - in zijn eigen geschriften zegt, een vereeniging tot stand gekomen van twee ongelijke dingen, nl. van de Godheid en de menschheid. Die Eéne, geworden uit deze twee, is Christus. En de wijze waarop deze vereeniging tot stand kwam, is volstrekt niet onder woorden te brengen of te begrijpen. Toch moeten wij de diepte van dit mysterie met ons geloof aanvaarden. En nooit komen we door nieuwsgierigheid, doch alleen door het geloof er toe, te bewonderen hetgeen ons verstand en begrip te boven gaat.
Referenties naar alinea 6: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaZijn vleesch beschouwde Hij dus niet als iets wat buiten Hem stond; veeleer maakte Hij het tot Zijn tempel, en als Hij mensch geworden is, aanbidden Hem de heilige Engelen. "Want", zoo staat er, "wanneer Hij den Eerstgeborene de wereld binnenleidt, zegt Hij: Alle Engelen Gods moeten Hem aanbidden (Hebr. 1, 6) [b:Hebr. 1, 6]. Ik zou wel graag eens vragen aan degenen die voortdurend iets anders durven leeren, en, zooals de Verlosser zelf ergens zegt, "scheiden wat God heeft vereenigd" (Mt. 19, 6) [b:Mt. 19, 6], en meenen dat er, indien ze al bestaan, twee Christussen zijn en twee Zonen, hoe het dan mogelijk is, dat het Woord, dat Zijn bestaan heeft uit God den Vader, reeds vóór de menschwording Eerstgeborene genoemd wordt. Want hoe kan Hij de Eengeborene zijn, indien Hij de Eerstgeborene is? Is Hij de Eengeborene, dan zal Hij toch wel niet de Eerstgeborene zijn. Doch volgens hetzelfde beginsel is Christus de Eengeborene zoowel als de Eerstgeborene, en niemand splitse den éénen en éénigen Zoon, den ééne Eerstgeborene, den andere den Eengeborene noemende. Wie dat doet, zal ondervinden, dat heel de door God ingegeven Schriftuur hem tegenspreekt; we vinden daar immers beide namen rechtmatig aan Christus gegeven. Waar Hij "Eerstgeborene" genoemd wordt, is dit als mensch "onder vele broeders" (Rom. 8, 29) [b:Rom. 8, 29]. En "Eengeborene" als Woord uit God den Vader. Dus zooals Paulus zegt: "Eén God en ook één Middelaar tusschen God en de menschen, de Mensch Jesus Christus" (1 Tim. 2, 5) [b:1 Tim. 2, 5].
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaDaar Paulus Hem dus belijdt als den éénen Christus, al geeft Christus Zich dan ook overeenkomstig Zijn Zijn raadsplan nu eens als Woord, dan weer als mensch, schrijft hij over Hem in een zijner brieven: "Door Wien we de verlossing hebben verkregen, de vergiffenis der zonden. Deze is het Beeld van den onzichtbaren God, de Eerstgeborene van gansch de schepping. Want in Hem werd alles geschapen wat in den hemel is en op aarde, de zichtbare en onzichtbare dingen, Tronen, Heerschappijen, Overheden en Machten. Alles is geschapen door Hem en voor Hem; Hij is vóór alles, en alles bestaat in Hem. Hij is ook het Hoofd van het Lichaam, de Kerk; Hij is het begin, de Eerstgeborene uit de dooden" (Kol. 1, 14-18) [b:Kol. 1, 14-18].
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaGe ziet dus ook hier, dat Paulus, de eigenschappen van het menschzijn vereenigend met de heerlijkheid die Christus als God toekomt, zegt, dat Hij dezelfde is, en het beeld van Zijn onzichtbaren Vader, omdat Hij "de afstraling is Zijner glorie en de afdruk van Zijn Wezen" (Hebr. 1, 3) [b:Hebr. 1, 3], en hij noemt Hem den Eerstgeborene van de schepping, van Tronen, van heerschappijen, in één woord, hij noemt Hem den Schepper aller dingen. En bovendien zegt hij, dat Hij de Eerstgeborene is uit de dooden. Maar hoe kan Hij vóór alle anderen hebben bestaan indien Hij op het einde der tijden als mensch is verschenen? Of hoe draagt Hij dan de waardigheid van Schepper? Of op welke wijze is Hij het beeld van den onzichtbaren God? En hoe kan van een nog niet geboren mensch gezegd worden, dat Hij de eerstgeborene is van gansch de schepping, en de eerstgeborene uit de dooden? Zoo verkeerd het is aan een mensch goddelijke scheppingsmacht toe te kennen, zoo vreemd is het dat een God sterft. Maar Paulus openbaart ons beide dingen bij één en denzelfden Christus. Hij kent dus niet den eenen en den anderen Zoon, maar één en denzelfde. Men ziet ook dat lsaias ongeveer zóó over Christus dacht en zei: "ze zullen achter u aangaan en in ketens u dienen; ze zullen voor u ter aarde vallen en tot u smeeken: Alleen bij u is God, nergens zijn er andere goden; want Gij zijt God, en we hebben het niet geweten, de God van Israël is een Verlosser!" (Jes. 45, 14-15) [b:Jes. 45, 14-15] Hoort ge dat: "ze zullen", zoo zegt hij, "voor u ter aarde vallen en tot u smeeken", en: "bij u is God, en nergens zijn er andere goden"? Dit zeggen ze, en ze kennen den tempel waarin Hij gewoond heeft, en kennen ook het Woord dat den tempel bewoont, en ze aanbidden niet alleen Hem die dien tempel bewoont, Hem scheidend van het omhulsel, Zijn vleesch, maar ze aanbidden den Eéne, die op onzegbare wijze is samengevoegd.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaWant God het Woord bewoonde Zijn eigen tempel, bestaande uit het lichaam, dat Hij aannam uit een vrouw, en een redelijke ziel. Doch hetgeen Hij aannam verhief Hij tot Zijn eigen glorie. En daarom, ofschoon we, zooals de heilige Schrift ons voorhoudt, alleen Hem, die van nature God is, mogen aanbidden, heeft Paulus het toch gewaagd te zeggen: "Opdat in den Naam van Jesus iedere knie zich zou buigen in den hemel, op aarde en onder de aarde, en iedere tong zou belijden tot glorie van God den Vader, dat Jesus Christus de Heer is" (Fil. 2, 10-11) [b:Fil. 2, 10-11] Wat hebben wij daaraan dan nog toe te voegen, wanneer we in de heilige geschriften der Evangelisten lezen dat onze Heer Jesus Christus in Zijn lichaam tot Zijn leerlingen sprak en zeide: "Ontvangt den Heiligen Geest" (Joh. 20, 22) [b:Joh. 20, 22]? En Paulus in zijn brieven: "Wij hebben niet den geest der wereld ontvangen, maar den Geest, die uit God den Vader is" (1 Kor. 2, 12) [b:1 Kor. 2, 12]. En elders schrijft hij over de Joden: "Aan hen behooren de Beloften, tot hem behooren de Vaderen, en van hen stamt Christus af naar het vleesch, Hij, die God is, boven allen gezegend in eeuwigheid, Amen" (Rom. 9, 4-5) [b:Rom. 9, 4-5]. Sprak Thomas, toen hij Christus na diens Verrijzenis betastte, niet dit zeer wijze woord: "Mijn Heer en mijn God" (Joh. 20, 28) [b:Joh. 20, 28]? Moeten we dan veronderstellen dat zijn hand het kon verdragen, het Woord, voortgekomen uit God den Vader, aan te raken?
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaMisschien is iemand zoo vrijpostig onze woorden onzin te noemen, en de verkondiging van onze stellig een goddeloos waagstuk. Doch wat er bij Hem te betasten was, valt niemand moeilijk te raden.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaLaat bovendien Petrus optreden, de vorst der heilige Apostelen, die, toen de Verlosser eens vroeg: "Wie zeggen de menschen dat de Menschenzoon is?" met nadruk uitriep: "Gij zijt de Christus, de Zoon van den levenden God." Hij zei niet: "In U is de Zoon", maar wetend dat Hij één en dezelfde was, zóó Zijn menschwording en ook toen Hij Zijn lichaam had aangenomen, sprak hij: "Gij zijt de Zoon van den levenden God." Wat was het gevolg daarvan? De leerling die dit zeide, werd gelukzalig geprezen: "Zalig zijt gij, Simon, zoon van Jona, want niet vleesch en bloed hebben u dit geopenbaard, maar Mijn Vader die in den hemel is" (Mt. 16, 13-17) [b:Mt. 16, 13-17].
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaAls tegengeschenk, dat evenredig was aan zijn overtuiging, en als belooning voor zijn rechtzinnig geloof, werden hem de sleutels van het rijk der hemelen gegeven, zooals er geschreven staat (Mt. 16, 19) [b:Mt. 16, 19].
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaLeven ook wij volgens dat geloof, en omdat het ver van ons is, met de Joden in te stemmen, willen we niet, samen met hen Christus onzen Verlosser toeroepen: "Waarom maakt Gij, een mensch, Uzelf tot God"? Aanbidden en belijden wij den éénen Christus, denzelfde, het Woord uit God den Vader, en den "mensch, geboren uit een vrouw" (Gal. 4, 4) [b:Gal. 4, 4], zooals er geschreven staat. Want toen we in vele zonden waren en de bittere stoet van zingenot de ziel van een ieder onzer had leeggeplunderd, toen "zond God Zijn eigen Zoon in de gedaante van het zondige vleesch", zooals Paulus zegt, ,en veroordeelde de zonde in het Vleesch" (Rom. 8, 3) [b:Rom. 8, 3], en tegelijk daarmee ook den dood, die uit de zonde spruit, om allen weer terug te roepen tot het vroegere leven. De ongelukkige Joden echter, volkomen gehoorzaam aan de leiding van den duivel. kruisigden den Heer der glorie. Doch Hij, die naar Zijn natuur het Leven was, en God, kon onmogelijk door de banden van den dood worden vastgehouden. Daarom is Hij dan ook na den Hades te hebben geplunderd en al de schuilhoeken van den duivel te hebben leeggemaakt, ten derden dage verrezen, Hij, Die de weg en het begin en de deur geworden is voor de menschelijke natuur, om vanuit de strikken van den dood, opnieuw verjongd, op te klimmen tot het leven. Want we waren allen in Christus, daar Hij mensch werd, zonder zonde. "En Abrahams zaad trok Hij Zich aan", zooals er geschreven staat, "om in alles gelijk geworden aan Zijn broeders, den dood te overwinnen toen Hij mensch geworden was" (Hebr. 2, 14-17) [b:Hebr. 2, 14-17]. Want alleen dit is het doel van het heilsplan der menschwording. Door en om ons is Hij uit de dooden verrezen, is Hij door Zijn eigen leerlingen gezien, heeft Hij hun bevolen te doopen in den naam van den Vader, den Zoon en den Heiligen Geest, en heel de schepping met licht te vervullen (Mt. 28, 19; Mc. 16, 15) [b:Mt. 28, 19; Mc. 16, 15], en is daarna opgestegen in den hemel, "om thans voor Gods aangezicht te verschijnen ten behoeve van ons" zooals er geschreven staat (Hebr. 9, 24) [b:Hebr. 9, 24], opdat wij "bij den Vader een Helper mochten hebben, en een verzoening voor onze zonden" (1 Joh. 2, 1-2) [b:1 Joh. 2, 1-2]?, zooals Joannes zegt, en wij "het doel zouden najagen om den prijs te behalen van Gods hemelsche roeping" (Fil. 3, 14) [b:Fil. 3, 14], energiek alle zonde te vluchten, en ons veel ijveriger nog toe te leggen op het verwerven van de Gode-welgevallige deugd door de zelfbeheersching te beoefenen en de onthouding te beminnen, "onze ledematen in den dienst van God stellend als werktuigen van gerechtigheid" (Rom. 6, 13) [b:Rom. 6, 13], liefdevol degenen die lijden gedenkend, weduwen en weezen bijstaande, den nood waarin de gevangenen verkeeren lenigend, ons dus, om het in één woord te zeggen, vast te klampen aan de naastenliefde. Want dàn, dàn alleen zullen wij de Vasten, die allerzuiverste tijd, die moeder van alle goed, tot een heilig einde brengen.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaWe beginnen de veertigdaagsche Vasten op den twaalfden Maart, de verlossing-schenkende Paaschweek op den zeventienden April, den Vastentijd eindigen wij op den twee en twintigsten April, 's Zaterdagsavond laat, om den volgenden aanlichtenden Zondag ons Paaschfeest te vieren in Christus Jesus, aan Wien zij eer en macht, nu en in de eeuwen der eeuwen, Amen.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediahttps://beta.rkdocumenten.nl/toondocument/9168-paashomilie-viii-nl