Eerste Catechese: doop is bad van wedergeboorte
x
Informatie over dit document
Eerste Catechese: doop is bad van wedergeboorte
Johannes Chrysostomos
407
Kerkelijke schrijvers - Catecheses
Preken van de heilige Ioannes Chrysostomus vertaald door mgr. J van Susante - getypte versie: Benedictusberg, Lemiers, z.j.
Vert. uit het Grieks in de periode rond 1974 verzameld door/in samenwerking met br. Willibrordus
Bron: getypte versie voorzien van handmatige correcties
Alineaverdeling: redactie
Datering tekst: onzeker
Titel: redactie
Zie de gebruiksvoorwaarden van de documenten
Bron: getypte versie voorzien van handmatige correcties
Alineaverdeling: redactie
Datering tekst: onzeker
Titel: redactie
Zie de gebruiksvoorwaarden van de documenten
1974
Mgr. J.J.M. van Susante
9 april 2024
9202
nl
Referenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
- Inhoud
Eerste catechese tot hen die verlicht gaan worden, en waarom het doopsel "bad van wedergeboorte" en niet van “zondenvergeving" genoemd wordt. Dat het gevaarlijk is, niet alleen om meineed te doen, maar ook om iets te zweren, zelfs al doen wij een goede eed.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaHoe begerenswaardig en beminnelijk is het koor onzer jeugdige broeders! Broeders noem ik u reeds, zelfs voor uw geboorte, en ik begroet de verwantschap met u, voordat gij geboren zijt. Ik weet immers zeer goed, tot hoe grote eer en waardigheid gij gaat verheven worden. Hem toch, die in de toekomst een waardigheid zullen ontvangen, pleegt iedereen, voordat zij zelfs die waardigheid bezitten, eer te betuigen, om door hun eerbetoon voor zichzelven hun welgezindheid te verzekeren voor de toekomst. Zo doe ik nu ook. Immers gij gaat niet tot een gewone waardigheid verheven worden, maar zelfs tot het koningschap. Of liever, niet tot het koningschap zonder meer, maar tot het koningschap der hemelen zelf. Daarom bid en smeek ik u, dat gij mijner gedachtig zijt wanneer gij in uw koninkrijk zijt gekomen. En wat Joseph zei tot de opperste schenker; "Wees mijner indachtig, wanneer het u wel zal gaan" (Gen. 40, 14) [b:Gen. 40, 14], dat zeg ik nu tot u: gedenk mijner wanneer het u goed gaat. Ik vraag niet zoals hij een loon voor dromen: ik ben immers niet gekomen om dromen voor u te verklaren, maar om u uiteen te zetten de hemelse dingen, de blijde boodschap nl. van zulke goederen, "welke geen oog heeft gezien, geen oor heeft gehoord en welke in geen mensenhart zijn opgekomen". Het zijn zulke goederen "welke God heeft bereidt voor hen die Hem liefhebben" (1 Kor. 2, 9) [b:1 Kor. 2, 9]. Joseph zeide dan tot de opperste der schenkers: "Nog drie dagen en farao zal u wederom herstellen in uw ambt van opperschenker”. (Gen. 40, 13) [b:Gen. 40, 13]. Ik evenwel zeg niet: nog drie dagen en gij zult belast worden met het schenkerambt bij een tyran, maar nog dertig dagen en Hij, niet de pharao maar de koning der hemelen, zal u uw plaats weergeven in het hemelse vaderland, in het vrije Jerusalem, in de hemelse stad. En gene nu zeide wel, "Gij zult de Pharao de beker toereiken", ik echter zeg niet: gij zult de Koning de beker aanreiken, maar: de Koning zèlf zal u de huiveringwekkende beker aanreiken, die vol kracht is en kostbaarder dan beide scheppingen. Zij die ingewijd zijn, kennen de kracht van deze beker, gij zult ze ook binnen korte tijd leren kennen. Gedenkt dus mijner, wanneer gij in dat rijk gekomen zijn, wanneer gij die koningsmantel ontvangen hebt, wanneer gij u bekleed hebt met dat purperen kleed, gedoopt in het bloed des Heren, wanneer gij u de diadeem hebt opgezet, die van alle kanten een schitterende glans uitstraalt, schitterender dan zonnestralen. Zo immers zijn de geschenken van de Bruidegom, onze waardigheid gaan ze wel te boven, maar waardig zijn ze de menslievendheid van Heren. Derhalve prijs ik u daarom reeds gelukkig, voordat gij de bruiloftszaal zijt binnengegaan. Ik prijs u ook niet alleen gelukkig, maar ik loof u ook om uw erkentelijkheid, omdat gij niet gelijk de meer gemakzuchtigen onder de mensen, u op de avond van uw leven voor het doopsel hebt aangeboden, maar reeds van nu af als dankbare dienares u bereid hebt verklaard om met grote gewilligheid de Heer te dienen. Gij hebt reeds nu met grote bereidwilligheid de hals uwer ziel onder het juk gebracht van Christus en gij hebt op u genomen het juk, dat zoet is, en de last, die licht is. Indien aan u, als aan hen die op het einde van hun leven geïnviteerd worden, in gelijke mate genade wordt toebedeeld, dan is toch de gezindheid niet gelijk, noch de werken van voorbereiding. Gene immers ontvangen het Doopsel op hun bed, gij echter in de schoot der Kerk, de gezamenlijke Moeder van ons allen: gene bovendien in smarten en wenend, gij echter u verheugend en opgetogen: gene zuchtend, gij echter dankzeggend: gene ook door veel koorts verdoofd, gij echter vervuld van veel geestelijke vreugde. Daarom is hiér alles in overeenstemming met de gave, ginds echter is alles aan de genadegave lijnrecht tegenovergesteld. Geween toch en veel smart omringt hen, die dan pas geïnviteerd worden, kinderkens komen wenend rondom hen staan, en een vrouw die haar wangen openrijt, vrienden die ter neergeslagen zijn, dienaren die schreien, geheel het uiterlijk van het huis lijkt op een sombere dag in de winter. Indien gij nu het hart zelf van hem, die daar neerligt, blootlegt, dan zult gij het nog droeviger vinden dan de rest. Want gelijk de winden, die met groot geweld op elkander losstormen, de zee in vele stukken snijden, zo-ook verscheuren de gedachten aan vreselijke dingen, waaraan men dan blootstaat, zijn geest in vele zorgen. Wanneer hij omziet naar zijn kinderen, dan denkt hij aan hun verwezing, wanneer hij zijn blikken werpt op zijn vrouw, dan overweegt hij haar weduwestaat: wanneer hij zijn dienaren ziet, dan beschouwt hij de verlatenheid van het hele huis: wanneer hij tot zichzelf terugkeert, dan herinnert hij zich het voorbije leven, en op net punt losgerukt te worden, overvalt hem een grote nevel van moedeloosheid. Zo is de ziel van hem, die dan in de mysteries ingewijd gaat worden. Vervolgens treedt temidden van de verwarring en het geraas de priester binnen, vreeswekkender dan de koorts zelf, bij de verwanten van de zieke nog meer onwelkom dan de dood. Want het binnentreden van de priester houdt men voor een scherper vonnis, dan het woord van de geneesheer, dat het leven van die zieke verbeurd verklaart; en het onderpand van het eeuwig leven schijnt een zinnenbeeld des doods te zijn. Maar nog heb ik niet de kroon op al dat onheil gezet. Want onderwijl dat de verwanten in verwarring zijn, en zich gereed maken, geraakt dikwijls de ziel buiten kennis, terwijl zij het lichaam geheel alleen achterlaat, en het heeft haar in het geheel niet gebaat in gezelschap van velen te zijn. En wanneer hij hen, die aanwezig zijn, niet herkent, noch een stem hoort, noch die woorden kan antwoorden waardoor het heilzame verbond gesloten kan worden met onze gemeenschappelijke Heer, doch als een levenloos stuk hout of steen in niets verschilt van een lijk, op het punt zijnde van verlicht te worden, wat voor nut is er dan nog bij de invitatie in zulke grote bewusteloosheid.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaHij immers, die tot deze heilige en huivering wekkende geheimen gaat naderen, moet waken en voortdurend waakzaam blijven, van alle aardse zorg rein zijn, grote zelfbeheersing en bereidwilligheid bezitten, iedere gedachte, die vreemd is aan de geheimen, uitbannen, van alle kanten zijn woning gereed maken, als gaat hij de Koning zelf bij zich opnemen. Zo is de voorbereiding van uw geest, zo zijn uw gedachten, zo is de gezindheid van uw ziel. Verwacht dus de beloning welke deze voortreffelijk stemming verdient van God, Die door zijn tegengeschenken degenen overtreft, die zich aan Hem onderdanig betonen. Daar het echter noodzakelijk is, aan zijn mededienaren te doen toekomen wat hen toekomt, zullen wij ook het onze meedelen, of liever: niet het onze, maar hetgeen van de Heer is. "Wat hebt gij immers, zegt de Schrift, dat gij niet ontvangen hebt? Maar als gij het ontvangen hebt, waarom beroemt gij er dan u dan op, alsof gij het niet ontving?”
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaIk zou nu op de allereerste plaats willen zeggen, waarom toch, met voorbijgaan van het gehele jaar, onze vaderen hebben voorgeschreven in deze tijd de kinderen der Kerk in de Mysteriën in te leiden, en waarom zij ons onderricht, van hun schoeisel ontdaan en ontkleed, ongekleed en ongeschoeid, met slecht een kleine chitoon, naar de woorden der exorcisten doorzenden. want niet zonder reden en zonder zin hebben zij deze handelwijze en deze tijd voor ons vastgesteld. Maar deze beiden hebben een geheimzinnige en geheime reden.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaOok deze zou ik u willen zeggen. Ik zie echter dat het woord ons nu noodzaakt tot iets anders, dat meer noodzakelijk is. Noodzakelijk is het immers. te zeggen wat het doopsel is, waarom het in ons leven zijn intrede heeft gedaan, en hoeveel goederen het ons brengt. Maar als gij wilt, laten wij eerst spreken over de benaming van deze geheimzinnige zuivering. Zij bezit niet slechts één naam, maar vele en allerhande. Deze zuivering heet bad van wedergeboorte. "Verlost heeft Hij ons, zegt de H. Schrift, door het bad van wedergeboorte en door de vernieuwing van de H. Geest". Zij heet ook verlichting, want met die benaming heeft St. Paulus haar ook genoemd. "Denkt immers eens terug aan de vroegere dagen, toen gij het licht hebt ontvangen en daardoor zulk een strijd der hartstochten hebt doorstaan", en wederom: "Want het is onmogelijk, om hen die eenmaal verlicht zijn geweest en de hemelse gaven ebben ontvangen, maar afgevallen zijn, weer opnieuw tot bekering op te wekken". Zij heet verder ook Doopsel. "Gij allen immers, die tot gemeenschap met Christus gedoopt zijt, hebt u net Christus bekleed". Zij heet ook begrafenis: “Gij werd met Hem begraven, zegt de Schrift, door het Doopsel tot gemeenschap met zijn dood". Zij heet ook besnijdenis: "In Hem zijt gij ook besneden met een besnijdenis die niet met handen verricht wordt door de verwijdering van het vleselijke lichaam der zonden". Zij heet Kruis: "Onze oude mens is gekruisigd met Hem, opdat het zondige lichaam ten onder zou worden gebracht". Het is mogelijk, behalve deze, nog vele andere namen te noemen, maar om niet geheel de tijd voor benamingen der genadegaven te verbruiken, moeten wij terugkeren tot de eerste benaming, en na de betekenis hiervan te hebben meegedeeld onze rede besluiten. Laten wij beginnen van boven af aan de leer op te bouwen. Er bestaat een gemeenschappelijk bad voor alle mensen, dat de smetten van het lichaam moet afwassen. Er is ook een Joods bad, eerbiedwaardiger wel dan het algemene, maar ver beneden dat van de genade. Het reinigt wel van lichamelijke smet, maar niet van lichamelijke smet alleen, want het raakt ook een geweten, dat zwak is. Er zijn immers veel zaken, die van nature wel niet onrein zijn, maar toch ten gevolge van de zwakheid van het geweten onrein worden. En gelijk bij kleine kinderen, bij wie maskers en de overige schrikbeelden, die van nature niet schrikwekkend zijn, toch schrik verwekken, zo is het ook met de dingen waarover ik sprak. Zo is b.v. het aanraken van lijken van nature wel niets onreins, maar wanneer het een zwak geweten betreft, dan maakt het degene, die het aangeraakt heeft onrein. Dat de handeling van nature niet onrein is, heeft Mozes, die zelf de wet uitvaardigde, aangetoond, doordat hij het lijk van Joseph ongeschonden met zich meevoerde en toch rein bleef. Daarom, als St Paulus ons over deze onreinheid spreekt, welke niet van nature maar vanwege de zwakheid van het geweten is, zegt hij: “Niets is onrein uit zichzelf. Iets wordt alleen onrein voor hem die het als zodanig beschouwt" (Rom. 14, 14) [b:Rom. 14, 14]. Ziet gij dat de onreinheid niet uit de aard der zaak is, maar voortkomt uit de zwakheid van de gedachte? En wederom: "Zeker, alles is rein, maar voor hem ,die het niet kan eten zonder aanstoot te nemen, wordt het slecht" (Rom. 14, 20) [b:Rom. 14, 20]. Ziet gij dat het eten niet de oorzaak van de onreinheid is, maar het eten met ergernis. Van een dusdanige vlek reinigde de Joodse afwassing. Het bad der genade evenwel wast niet een dergelijke vlek maar die welke als den werkelijke onreinheid, het lichaam zowel als de ziel heeft aangetast. Want niet degenen, die doden lichamen hebben aangeraakt, maar die dode weren aangeraakt hebben, maakt het rein. Ook al is iemand wekelijk, ontuchtig, afgodendienaar, of wat verschrikkelijks hij ook gedaan mag hebben, zelfs al heeft hij alle boosheid, die er onder de mensen bestaat, op zich genomen, indien hij zich in het bad des Doopsels begeven heeft, komt hij reiner dan de zonnestralen, uit de goddelijke stromen terug. En opdat gij niet moogt denken, dat het ijdele woorden zijn, hetgeen ik gezegd heb, hoor dan Paulus spreken over de kracht van het bad: "Bedriegt u niet, noch afgodendienaars, noch ontuchtigen, noch overspelers, noch wellustelingen, noch knapenschenders, noch hebzuchtigen, noch dronkaards, lasteraars of rovers, zullen het rijk als hun erfdeel verwerven" (1 Kor. 6, 9) [b:1 Kor. 6, 9].
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaMaar wat heeft dit uit te staan, zegt gij, met hetgeen er gezegd is? Gij moet immers aantonen wat gevraagd wordt, of n.l. de kracht van het doopbad dit alles rein maakt! Luister dan maar eens naar hetgeen volgt: "En dit waren sommigen van u. Maar gij werd rein gewassen, ge werd gereinigd, geheiligd en gerechtvaardigd in de naam van onze Heer Jesus Christus en in de Geest van onze God". Wij beloofden u toch te tonen, dat allen die tot het doopbad naderen bevrijd worden van iedere boosheid; ons woord echter heeft meer aangetoond; dat zij n.l. niet slechts rein maar zelfs heilig en rechtvaardig worden. Want St. Paulus zeide niet alleen: "Gij werd afgewassen", maar bovendien: "Gij werd geheiligd en gerechtvaardigd". Wat wonderbaarder zou er kunnen gebeuren, dan dat zonder moeite of inspanning en het doen van goede werken rechtvaardigheid wordt voortgebracht? Zo groot toch is de menslievendheid der goddelijke genade: zonder dat er zweetdruppels mede gemoeid zijn, maakt zij rechtvaardig. Want indien een brief van een keizer, met weinig woorden geschreven, ontelbaren, die aan misdaden schuldig zijn, vrijlaat, en anderen tot een zeer hoge eer verheft, hoeveel te meer zal de H. Geest, die alles vermag, ons van iedere boosheid bevrijden, ons een grotere gerechtigheid verlenen en ons vervullen met een groot vertrouwen. Gelijk n.l. een vonk, die midden in de eindeloze zee valt, onmiddellijk geblust wordt, en verdwijnt, door de menigte van het water, zo ook iedere menselijke boosheid: wanneer zij in het bad der goddelijke waterstromen valt, verdwijnt zij en gaat zij onder, spoediger en gemakkelijker dan die vonk. Waarom dan, zegt men, als het doopbad ons alle zonden vergeeft, wordt het niet het bad der zondenvergeving genoemd of bad van reiniging i.p.v. bad der wedergeboorte? Omdat het ons niet alleen onze zonden kwijtscheldt, noch alleen ons reinigt van onze fouten, maar het zó doet, als werden wij opnieuw geboren. Opnieuw immers schept het ons en rust het ons toe, niet door ons opnieuw van aarde te boetseren, maar uit een ander element ons scheppend, n.l. het water. Het loutert niet alleen maar het smelt ons opnieuw weer geheel om.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaWat immers afgewist wordt, ook al wordt het nauwkeurig gezuiverd, behoudt toch sporen van zijn hoedanigheid en blijft de resten van zijn besmetting dragen. Maar wat in de smeltoven geworpen wordt en door de vlam vernieuwd is, legt alle besmetting af en straalt dezelfde glans uit als hetgeen pas geronnen uit de oven komt. Gelijk en dan een gouden beeld, dat met verloop van tijd, door rook, stof en roest vuil is geworden, meeneemt om het opnieuw te smelten, om het daarna aan ons terug te geven geheel uiver en schitterend, zo ook nam God onze natuur, die door het roest der zonden verroest was en veel rook had opgenomen vanwege onze fouten, en die haar schoonheid had verloren, op, en smolt haar opnieuw, door haar in de wateren als in een smeltoven te werpen, en de genade van de H. Geest bij wijze van vuur te doen neerkomen op haar. Vervolgens opnieuw geronnen en vernieuwd brengt Hij haar daaruit te voorschijn om met ~ grote schittering voortaan de zonnestralèn te doen verbleken. Na de oude mens vernietigd te hebben heeft Hij een nieuwe mens te hebben gemaakt, schitterender dan de vorige.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaDeze verbrijzeling nu, en deze geheimzinnige zuivering aanduidend, zeide ons de profeet eertijds: "Als het vat van een potterbakker zult Gij hen vergruizen". (Ps. 2, 9) [b:Ps. 2, 9]. Dat het hier gaat over de gelovigen, wordt ons duidelijk in wat hoger gezegd is: "Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U verwekt. Eis van mij en geven zal Ik u de heidenen tot uw erfdeel en tot uw eigendom tot aan het einde der aarde". Ziet ge, hoe hij melding maakte van de Kerk uit de heidenen en gesproken heeft over het koninkrijk overal op aarde door Christus gesticht? Vervolgens zegt Hij weer: "Besturen zult gij hen met een ijzeren schepter", niet een zware maar een sterke, "als het vat van een pottenbakker zult gij hen vergruizen". Zie, op een meer geheimzinnige wijze werd het bad genoemd. Want niet eenvoudigweg benoemde hij: “vaten van aarde”, maar “vaten van een pottenbakker”: Let nu goed op! Als de aarden potten verbrijzeld zijn laten ze geen herstel meer toe vanwege hun hardheid, die ze door het vuur verkregen hebben. De vaten van de pottenbakker zijn echter niet van aarde maar van leem. Daarom ook als zij vervormd zijn, kunnen zij gemakkelijk in een tweede vorm worden gebracht door de behendigheid van de vakman. Wanneer hij dus over een ongeneeslijke kwaal spreekt, spreekt hij niet over vaten van een pottenbakker, maar over een aarden vat. Wanneer Hij dus de profeet en de Joden ervan op de hoogte wilde brengen, dat Hij de stad aan een ongeneeslijk onheil had overgegeven, beval God een aarde kruik te nemen en haar in tegenwoordigheid van het gehele volk te verbrijzelen en te zeggen: "Zo zal de stad vergaan en verbrijzeld worden". Wanneer Hij daarentegen goede hoop wil geven, dan leidt Hij de profeet naar een pottenbakkerij en toont hem geen aarden vat, maar een vat van leem, dat in de handen van de pottenaker zijn ontstaan vindt, en uit diens handen valt. Wanneer Hij zegt: "Indien de pottenbakker dit vat, dat viel, weer opneemt en het weer in orde brengt, zal Ik dan niet veel meer bij machte zijn u na uw val weer op te richten?" Mogelijk is het dus voor God, hen die van leem zijn, weer op te richten door het bad der wedergeboorte en hen zelfs na aan de ontvangen kracht van de H. Geest ontglipt te zijn, wederom door een ernstige bekering terug te brengen in hun oude staat. Doch het is nu niet de tijd voor u, woorden te horen over de boetvaardigheid. Ja, liever nog, moge die tijd nooit kome! Hopelijk hebt gij nooit deze geneesmiddelen nodig en moogt gij altijd de schoonheid en de schittering, welke gij nu gaat ontvangen onbesmet bewaren. Opdat gij dit dan altijd moogt doen, welaan, laat ons u nu een weinig over de levenswandel spreken.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaIn de worstelschool van deze wereld is het vallen van de athleten zonder gevaar. Want het worstelen gaat tegen huisgenoten. Maar wanneer de tijd van de wedstrijden is aangebroken, wanneer het stadion geopend is, wanneer de schouwburg tot boven toe bezet is, en de scheidsrechter is aangetreden, dan komt het eropaan, ofwel te vallen vanwege zijn traagheid, ofwel door ijverig optreden de kroon en de kampprijs te behalen. Zo is het ook met u gesteld, deze dertig dagen gelijken op een worstelschool, voor oefening en voorbereiding. Laten wij derhalve leren nu reeds de boze vijand te overwinnen. Want tegen hem zullen wij ons na het doopsel moeten (ontkleden) slagvaardig maken, tegen hem worstelen en strijden. Laten wij daarom nu reeds zijn hinderlagen leren; hoe het komt dat hij boosaardig is, dat hij ons gemakkelijk kan belagen; zodat, als de kampstrijden zijn aangebroken, wij er niet vreemd tegenover staan en niet in verwarring geraken omdat wij de worstelingen voor het eerst zien. Maar laten wij na onder ons geoefend te hebben en zijn krijgsmanieren te hebben geleerd, met moed de worstelingen tegen hem aangaan. Van alle kanten pleegt hij ons te belagen, vooral door de tong en door de mond. Geen enkel lidmaat is voor hem zo geschikt om ons te misleiden en in het verderf te storten als een onbeheerste tong en een ongesloten mond. Daardoor bedrijven wij ernstige misslagen. Iemand heeft gezegd: "Velen zijn gesneuveld door het zwaard, maar niet zoveel als door de tong" (Eccl. 20, 28) [b:Eccl. 20, 28]. Hoe erg die val is heeft dezelfde wijze man op een andere plaats gezegd: "Liever een gladde:vloer dan een gladde tong". (Eccl. 20, 18) [b:Eccl. 20, 18]. Wat hij daarmee bedoelt is dit: beter is het te vallen en verbrijzeld te worden naar het lichaam, dan zulke woorden te spreken, die onze ziel ten verderve leiden. Niet alleen spreekt hij over het vallen, maar hij spoort ook tot een grote voorzichtigheid aan, opdat ze ons geen beentje lichten en op de grond werpen. Daarom zegt hij nog: "Maak voor uw mond een deur en afsluitboom", niet opdat wij echte deuren en afsluitbomen zouden maken, maar opdat wij onze tong veilig tegen dwaze woorden zouden afsluiten. Op een andere plaats toont hij ons wederom aan, dat wij, behalve onze toeleg en meer dan onze toeleg, de hulp van boven nodig hebben om dit wilde dier in bedwang te houden. Daarover zeide de profeet: "Mijn opgeheven handen zij U als een avondoffer. Jahweh, zet een wacht aan mijn mond, een post voor de deur van mijn lippen" (Ps. 141, 2) [b:Ps. 141, 2]. En hij, die bovenstaande vermaningen gaf zegt nog: "Wie zal een wacht geven aan mijn lippen en, eer, sterke zegel op mijn mond?” Gij ziet dat een ieder vang is voor dat vallen en daarom raad geeft en smeekt om in grote waakzaamheid zijn tong te gebruiken. Maar als dit lidmaat ons zo groot verderf brengt, waarom heeft God het ons van den beginne af gegeven? Omdat het ons ook veel voordeel biedt, en als wij er ons op toeleggen biedt het niets dan voordeel en geen enkel verderf. Hoor maar eens wat hij, die de woorden van zo even gesproken heeft, ervan zegt: "In de macht van de tong zijn leve en dood". Ook Christus zegt hetzelfde, waar Hij zegt: "Naar uw woorden zult gij gerecht bevonden en naar uw woorden zult gij veroordeeld worden" (Mt.12, 37) [b:Mt.12, 37]. De tong kan voor beide dingen worden aangewend, gij hebt er de beschikking over. Zo staat ook het zwaard in het midden, want als gij het tegen uw vijanden gebruikt, is het een heilzaam werktuig, als gij echter aan uzelf de slag toebrengt, dan is iet niet de aard van het zwaard, maar wel uw eigen ongerechtigheid schuldig aan moord. Laten wij zo ook over de tong denken. Zij is een zwaard dat in net midden ligt: scherp het dus, om uzelf van uw zonden te beschuldigen, maar breng de stoot niet toe aan uw broeder. Daarom heeft God haar met een dubbele wal omgeven, nl. met de scheidingsmuur van de tanden en de omheining der lippen, opdat zij niet gemakkelijk en zonder erg woorden naar buiten zou brengen, welke niet passen. Beteugel haar van binnen. Maar zij duldt het niet? Beteugel haar dan met uw tanden en laat aan deze haar vlees als aan scherprechters overgeleverd zijn, en laat ze bijten. Het is toch immers beter dat zij nu, als zij misdoet gebeten wordt door de tanden, dan dat zij dan zoekend maar een druppel water en verdrogend, geen vertroosting in vinden.
Referenties naar deze alinea: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediahttps://beta.rkdocumenten.nl/toondocument/9202-eerste-catechese-doop-is-bad-van-wedergeboorte-nl