Onder ingeving van de Heiligen Geest
x
Gebruik de knoppen om door de historische teksten te lopen:
Informatie over dit document
Divino afflante Spiritu
Onder ingeving van de Heiligen Geest
Over de bevordering van de studie van de Heilige Schrift
Paus Pius XII
30 september 1943
Pauselijke geschriften - Encyclieken
Ecclesia Docens nr 0166, uitg. Gooi & Sticht, Hilversum
1949
Mgr. Dr. Jan O. Smit
6 februari 2022
614
nl
Referenties naar dit document: 21
Open uitgebreid overzichtReferenties naar dit document van thema's en berichten
Open uitgebreid overzichtExtra opties voor dit document
Kopieer document-URL naar klembord Reageer op dit document Deel op social mediaInhoudsopgave
Uitklappen
- === Inleiding
- === Aanleiding tot het schrijven, nu vijftig jaar geleden, van de encycliek Providentissimus Deus
1
Onder ingeving van de Heiligen Geest hebben de gewijde schrijvers de Boeken samengesteld, die God in Zijn vaderlijke goedheid jegens het menselijk geslacht heeft willen geven "tot onderrichting, weerlegging, terechtwijzing en opvoeding in gerechtigheid, opdat de man Gods er door volmaakt zou worden en toegerust tot ieder goed werk." (2 Tim. 3, 16 v) [b:2 Tim. 3, 16 v] De H. Kerk beschouwde deze uit de hemel geschonken schat als een kostbaarste bron en een goddelijke regel van de geloofs- en zedenleer. Geen wonder, dat zij die schat angstvallig bewaarde, zoals zij die ongeschonden uit de handen der apostelen ontvangen heeft, tegen elke valse en verwrongen uitleg verdedigde en met ijver gebruikte bij haar taak het bovennatuurlijk heil aan de mensen mede te delen; hetgeen talloze getuigenissen uit iedere eeuw welsprekend bewijzen. Daar echter in de latere tijden de goddelijke oorsprong en de juiste verklaring van de heilige Schrift meer bijzonder aan gevaar waren blootgesteld, heeft de heilige Kerk met nog grotere ijver en zorg de verdediging en bescherming er van op zich genomen. Zo heeft reeds de heilige kerkvergadering van Trente [d:21] plechtig bij decreet verklaard, dat "de Boeken geheel met al hun delen, zoals ze gewoonlijk in de katholieke Kerk worden gelezen en in de oude, algemeen verspreide Latijnse uitgave voorkomen, als heilig en tot de Canon behorend moeten worden aangenomen." Sessio IV - Recipitur vulgata editio Bibliae praescribiturque modus interpretandi Sacram Scripturam [[666|1]]
En in onze tijd verklaarde het Vaticaanse Concilie [d:217], dat valse leringen omtrent de ingeving van de heilige Schrift wilde veroordelen: dat de reden, waarom die Boeken door de Kerk "voor heilig en tot de Canon behorend" worden gehouden, "niet is als zouden ze, slechts door menselijke werkzaamheid samengesteld, daarna door haar gezag zijn goedgekeurd, noch om het feit alleen dat ze de openbaring zonder dwaling bevatten, maar wijl ze, onder ingeving van de Heiligen Geest op schrift gesteld, God tot maker hebben en als zodanig aan de Kerk zijn toevertrouwd." Dei Filius [[115|5-9]] Toen daarna echter, tegen deze plechtige vastlegging der katholieke leer in - waarbij voor "de gehele boeken met al hun delen" een goddelijk gezag, dat vrij-zijn van elke dwaling insluit, wordt opgeëist - sommige katholieke schrijvers zich niet ontzagen de waarachtigheid der heilige Schrift tot slechts zaken van geloof en zeden te beperken en het overige wat van natuurkundige of historische aard was te beschouwen als "in het voorbijgaan gezegd" en, volgens hun bewering, als zonder enige samenhang met de geloofswaarheid, heeft onze voorganger Leo XIII, onsterfelijker gedachtenis in de encycliek Providentissimus Deus [615] van 18 november 1893 èn geheel terecht deze dwalingen veroordeeld èn tevens de studie der gewijde Boeken door zeer wijze voorschriften en maatregelen veilig gesteld.
En in onze tijd verklaarde het Vaticaanse Concilie [d:217], dat valse leringen omtrent de ingeving van de heilige Schrift wilde veroordelen: dat de reden, waarom die Boeken door de Kerk "voor heilig en tot de Canon behorend" worden gehouden, "niet is als zouden ze, slechts door menselijke werkzaamheid samengesteld, daarna door haar gezag zijn goedgekeurd, noch om het feit alleen dat ze de openbaring zonder dwaling bevatten, maar wijl ze, onder ingeving van de Heiligen Geest op schrift gesteld, God tot maker hebben en als zodanig aan de Kerk zijn toevertrouwd." Dei Filius [[115|5-9]] Toen daarna echter, tegen deze plechtige vastlegging der katholieke leer in - waarbij voor "de gehele boeken met al hun delen" een goddelijk gezag, dat vrij-zijn van elke dwaling insluit, wordt opgeëist - sommige katholieke schrijvers zich niet ontzagen de waarachtigheid der heilige Schrift tot slechts zaken van geloof en zeden te beperken en het overige wat van natuurkundige of historische aard was te beschouwen als "in het voorbijgaan gezegd" en, volgens hun bewering, als zonder enige samenhang met de geloofswaarheid, heeft onze voorganger Leo XIII, onsterfelijker gedachtenis in de encycliek Providentissimus Deus [615] van 18 november 1893 èn geheel terecht deze dwalingen veroordeeld èn tevens de studie der gewijde Boeken door zeer wijze voorschriften en maatregelen veilig gesteld.
Referenties naar alinea 1: 1
Dei Verbum ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
2
Daar het nu voorzeker passend is, het vijftigste jaar te gedenken van het verschijnen van deze encycliek [615], die als grondwet geldt der Bijbelstudie, hebben wij, die van het begin van ons pontificaat af belangstelling toonden voor de gewijde wetenschappen Sollemnis conventus [[2539]], gemeend dat dit het best kon geschieden, door van de ene kant te bevestigen en in te scherpen wat deze 'onze voorganger wijselijk heeft bepaald en zijn opvolgers hebben bijgedragen om het werk verder te bekrachtigen en te vervolmaken, en door van de andere kant bepalingen te treffen die de tijden thans schijnen te vorderen, om aldus alle kinderen der Kerk, die zich aan deze studie wijden, steeds meer tot zulk een noodzakelijke en loffelijke arbeid aan te sporen.
Referenties naar alinea 2: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 1 Geschiedkundig gedeelte
- Artikel 1 Het werk van Leo XIII
- Paragraaf 1 De leer omtrent de waarheid van de heilige Schrift
3
De eerste en voornaamste zorg van Leo XIII was, de leer omtrent de waarachtigheid der heilige Boeken uiteen te zetten en tegen aanvechtingen te handhaven. Daarom verklaarde hij nadrukkelijk, dat er volstrekt niet van dwaling sprake is, wanneer een gewijde schrijver bij het spreken over dingen van natuurkundige aard "zich houdt - gelijk de engelachtige leraar zegt vgl: ia q. 70 a. 1 ad 3 [[[t:ia q. 70 a. 1 ad 3]]] - aan wat met de zintuigen wordt waargenomen" en zich uitdrukt
"ofwel overdrachtelijk ofwel zoals de algemene spreekwijze in die dagen was en het in het dagelijkse leven omtrent vele dingen nog is, zelfs onder de geleerdste mensen." Want "de gewijde schrijver, of beter - zegt Augustinus 2, 9, 20; PL 34, col. 270 sq [[3425]] - de Heilige Geest die door hem sprak, had niet de bedoeling hierover, namelijk over de innerlijke samenstelling der zichtbare dingen, als voor het zielenheil van generlei waarde, de mensen te onderrichten" Paus Leo XIII, Acta XIII, p... Paus Leo XIII, Acta XIII, p. 355; wat "zijn nut heeft ook op aanverwante wetenschappen, vooral op de geschiedenis toe te passen", door namelijk "daar eveneens de valse beweringen der tegenstanders op dergelijke wijze" te weerleggen en "de geschiedkundige geloofwaardigheid der heilige Schrift tegen hun aanvallen" te verdedigen. vgl: Spiritus Paraclitus [[[616]]]Evenmin mag men de gewijde schrijver daar van dwaling beschuldigen, waar
"bij het afschrijven der handschriften aan de kopiisten een of andere onnauwkeurigheid is ontglipt", of "de juiste zin van een plaats twijfelachtig blijft."Volstrekt ongeoorloofd is het ten slotte,
"ofwel de goddelijke ingeving tot slechts enkele gedeelten van de heilige Schrift te beperken, ofwel toe te geven dat de gewijde schrijver zelf zou hebben gedwaald", wijl Gods ingeving "op zichzelf reeds niet alleen alle dwaling uitsluit, maar even onherroepelijk uitsluit en verwerpt als noodzakelijk is dat God, de hoogste waarheid, van geen enkele dwaling de bewerker kan zijn. Dit is het oude en vaste geloof der Kerk." Paus Leo XIII, Acta XIII, p... Paus Leo XIII, Acta XIII, p. 357 sq
Referenties naar alinea 3: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
4
Deze leer nu, die onze voorganger Leo XIII zo nadrukkelijk heeft uiteengezet, verkondigen ook wij krachtens ons gezag, en wij dringen er op aan, dat ze door allen nauwgezet worde gehouden. Ook verlangen wij, dat met niet minder ijver thans nog de raadgevingen en aansporingen worden opgevolgd welke hij zo wijselijk voor zijn tijd er aan heeft toegevoegd. Daar immers nieuwe en niet lichte moeilijkheden en vraagstukken oprezen, zowel uit de vooropgezette meningen van het overal om zich heen grijpende "rationalisme", als ten gevolge van het opgraven, alom in het Oosten, en onderzoeken van monumenten uit de grijze oudheid, heeft onze voorganger, door de bezorgdheid van zijn apostolisch ambt gedreven - niet slechts om die voortreffelijke bron der katholieke openbaring veiliger en rijker ten dienste te stellen aan 's Heren kudde, maar ook om te voorkomen dat zij op enigerlei wijze zou worden besmet - de uitdrukkelijke wens uitgesproken,
"dat velen de verdediging der goddelijke Boeken naar behoren op zich zouden nemen en met volharding doorvoeren, en dat vooral degenen, die door Gods genade tot het priesterschap zijn geroepen, steeds meer ijver en vlijt zouden betonen - wat toch allerbillijkst is - in het lezen en overwegen en verklaren der heilige Geschriften." vgl. Paus Leo XIII, Acta.. vgl. Paus Leo XIII, Acta XIII, p. 328
Referenties naar alinea 4: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 2 Aanmoedigingen tot schriftuurstudie: Bijbelschool te Jeruzalem Bijbelcommissie
5
Uit dergelijke overwegingen had deze zelfde paus reeds vroeger de Bijbelschool geprezen en goedgekeurd, die bij het heiligdom van St. Stefanus te Jeruzalem door de magister-generaal der Dominicanen is gesticht, omdat van haar, zoals hij zelf zich uitdrukt, "de Bijbelwetenschap niet weinig voordeel heeft ontvangen en nog meer verwacht" Hierosolymae in coenobio [[2058]]; en om dezelfde reden voegde hij er in zijn laatste levensjaal' nog een nieuw middel aan toe om deze studies, door de encycliek Providentissimus Deus [615] zo sterk aanbevolen, steeds meer te vervolmaken en op zo veilig mogelijke wijze te bevorderen. Bij apostolisch schrijven Vigilantiae Studioque [745] van 30 oktober 1902 richtte hij namelijk een raad of zogenaamde commissie van ernstige mannen op, "die tot bijzondere taak kregen met alle middelen er voor te zorgen, dat de goddelijke Boeken overal bij ons de meer voortreffelijke behandeling zouden vinden welke de tijden vorderen, en dat ze vrij zouden worden gehouden niet alleen van iedere zweem van dwaling, maar tevens van elke gewaagde mening." vgl. Paus Leo XIII, Acta.. vgl. Paus Leo XIII, Acta XXII, p. 232 ss. Deze Bijbelraad hebben ook wij naar het voorbeeld van onze voorgangers metterdaad bekrachtigd en bevorderd, door ons - gelijk vroeger meermalen is geschied - er van te bedienen om de schriftuurverklaarders tot onderhouding aan te sporen van de gezonde wetten der katholieke uitlegkunde, door de heilige Vaders, kerkleraren en pausen zelf ons overgeleverd. Acta Ap. Sedis XXXIII (1941), pp. 465-472; infra, pp. 129-138. [[2081]]
Referenties naar alinea 5: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 2 Het werk van de opvolgers van Leo XIII
- Paragraaf 1 Pius X: Academische graden. Program van Bijbelstudie. Pauselijk Bijbelinstituut
6
Hier zal het niet misplaatst zijn dankbaar de voornaamste en gewichtigste maatregelen te herdenken, daarna door onze voorgangers tot datzelfde doel genomen, en die wij aanvullingen of vruchten van het zo gelukkig initiatief van paus Leo XIII kunnen noemen.
- Op de eerste plaats dan heeft Pius X, ten einde "een betrouwbaar middel te verschaffen waardoor een groot aantal leraren zou worden voorbereid die, door degelijkheid en zuiverheid van leer aanbevolen, in de katholieke onderwijsinrichtingen de gewijde Boeken zouden verklaren - de academische graden van prolytaat en doctoraat in de heilige Schrift, door de Bijbelcommissie te verlenen", ingesteld Scripturae Sanctae [[2071|(2-5)]];
- vervolgens vaardigde hij een wet uit "over de regeling van de studie der heilige Schrift in de seminaries" om te bereiken, dat de seminaristen "niet alleen zelf een goed begrip zouden krijgen van waarde, wezen en leer van de Bijbel, maar later ook terdege bekwaam zouden zijn om allereerst de bediening van Gods woord uit te oefenen en vervolgens de onder Gods ingeving geschreven Boeken tegen aanvallen te verdedigen" Quoniam in re biblica [[1352|1]];
- ten slotte heeft de paus, "om in de stad Rome een middelpunt van hogere Bijbelstudie te hebben, dat op de meest krachtige wijze de Bijbelwetenschap en alle daarmee verbonden vakken in de geest van de katholieke Kerk zou bevorderen", het Pauselijk Bijbelinstituut opgericht, dat hij aan de roem waardige Sociëteit van Jezus toevertrouwde, "met hogere leergangen en alle hulpmiddelen van Bijbelkunde toegerust wenste", en van wetten en voorschriften voorzag; waarmede hij volgens eigen getuigenis "een heilzaam en vruchtbaar plan" van Leo XIII ten uitvoer bracht. Vinea Electa [[2072|(2.4)]]
Referenties naar alinea 6: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 2 Pius XI: Academische graden verplichtend gesteld. De abdij van de H. Hiëronymus voor de herziening der Vulgaat
7
Op dit alles heeft eindelijk onze laatste voorganger Pius XI z.g. de kroon gezet door o.a. te bepalen, dat niemand
"in de seminaries leraar in de Bijbelwetenschap mocht zijn, als hij niet, na het doorlopen van een bijzondere cursus in die wetenschap, de academische graden bij de Bijbelcommissie of het Bijbelinstituut op wettige wijze had verkregen";en hij verlangde, dat deze graden dezelfde rechten en uitwerkingen zouden hebben als rechtmatig verkregen graden in theologie of kerkelijk recht; en tevens bepaalde hij, dat aan niemand mocht worden toegewezen
"een beneficie, waaraan volgens het kerkelijk recht de plicht verbonden was de heilige Schrift aan het volk te verklaren, tenzij deze, buiten andere vereisten, ook in het bezit was van licentiaat of doctoraat in de Bijbelkunde."En de algemene oversten van reguliere orden en religieuze congregaties tegelijk met de bisschoppen der katholieke wereld aansporend om hun bekwaamste studenten te zenden voor het volgen der lessen van het Bijbelinstituut en het behalen aldaar van academische graden, bekrachtigde hij die aanmaning door offervaardig voor dit doel zelf een jaarlijkse geldelijke bijdrage vast te stellen. Bibliorum scientiam [[2073]]
Referenties naar alinea 7: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
8
En nadat in het jaar 1907 met instemming en goedvinden van Pius X z.g.
"aan de Benedictijner monniken de taak was opgedragen onderzoekingen en voorbereidende studiën te doen voor een nieuwe uitgave van de Latijnse Bijbelvertaling, die de naam Vulgaat kreeg" Aan de Zeereerwaarde Dom Aidanum Gasquet [[2074]],heeft dezelfde paus Pius XI, om een meer hechte en zekere grondslag aan deze "moeizame en bezwaarlijke arbeid" te geven, die lange tijd en hoge kosten zou vergen, maar waarvan door de uitstekende reeds verschenen delen het zeer grote nut was aangetoond, te Rome de nieuwe abdij van de H. Hiëronymus, uitsluitend voor dat werk bestemd, laten bouwen en rijkelijk met een bibliotheek en de overige middelen voor onderzoek begiftigd. Inter praecipuas [[2075]]
Referenties naar alinea 8: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 3 Zorg van de pausen voor het lezen en verspreiden van de heilige Schrift
9
Noch mag zwijgend worden voorbijgegaan, hoe sterk onze voorgangers de studie, prediking en ook de vrome lezing en overweging van de heilige Schrift bij gelegenheid hebben aanbevolen. Pius X gaf immers zijn volle goedkeuring aan de Vereniging van de H. Hiëronymus, die de gelovigen de voorzeker lofwaardige gewoonte van de heilige Evangeliën te lezen en te overwegen aanraadt en naar vermogen vergemakkelijkt; en hij spoorde haar aan, het begonnen werk wakker voort te zetten, wijl, - zoals hij zich uitdrukt - "het een allernuttigste zaak betreft, ten zeerste aan onze tijd beantwoordend", die er namelijk niet weinig toe bijdraagt de mening uit de weg te ruimen, dat de Kerk zich tegen de lezing van de heilige Schrift in de moedertaal zou verzetten of deze ook maar enigszins zou belemmeren." Qui piam [[2076]]
Vervolgens heeft Benedictus XV bij gelegenheid van de 15e eeuwgedachtenis van de dood van de grootste leraar in de Schriftverklaring - na eerst met grote nauwgezetheid de leringen en het voorbeeld van dezen kerkleraar en de beginselen en richtlijnen van Leo XIII en van zichzelf ingescherpt en nieuwe op dit gebied uiterst geschikte en nooit te vergeten aanwijzingen gegeven te hebben - "alle kinderen der Kerk, vooral de priesters, tot eerbied voor de heilige Schrift en tegelijk tot vrome lezing en voortdurende overweging er van" opgewekt; en hij herinnerde er aan, "dat in deze bladzijden de spijs gezocht moet worden waardoor het geestelijk leven voedsel tot volledige wasdom ontvangt", en "dat de heilige Schrift bijzonder dienstig is om de prediking van Gods woord te heiligen en te bevruchten"; en opnieuw prees hij de werkzaamheid van de Vereniging van de H. Hiëronymus, door wier zorg de Evangeliën en de Handelingen der apostelen een zó ruime verspreiding vinden, dat "er geen enkel christelijk huisgezin meer gevonden wordt waar deze ontbreken, en allen zich aan de dagelijkse lezing en overweging er van gewoon maken." Spiritus Paraclitus [[616|(1.34.38.40)]]
Vervolgens heeft Benedictus XV bij gelegenheid van de 15e eeuwgedachtenis van de dood van de grootste leraar in de Schriftverklaring - na eerst met grote nauwgezetheid de leringen en het voorbeeld van dezen kerkleraar en de beginselen en richtlijnen van Leo XIII en van zichzelf ingescherpt en nieuwe op dit gebied uiterst geschikte en nooit te vergeten aanwijzingen gegeven te hebben - "alle kinderen der Kerk, vooral de priesters, tot eerbied voor de heilige Schrift en tegelijk tot vrome lezing en voortdurende overweging er van" opgewekt; en hij herinnerde er aan, "dat in deze bladzijden de spijs gezocht moet worden waardoor het geestelijk leven voedsel tot volledige wasdom ontvangt", en "dat de heilige Schrift bijzonder dienstig is om de prediking van Gods woord te heiligen en te bevruchten"; en opnieuw prees hij de werkzaamheid van de Vereniging van de H. Hiëronymus, door wier zorg de Evangeliën en de Handelingen der apostelen een zó ruime verspreiding vinden, dat "er geen enkel christelijk huisgezin meer gevonden wordt waar deze ontbreken, en allen zich aan de dagelijkse lezing en overweging er van gewoon maken." Spiritus Paraclitus [[616|(1.34.38.40)]]
Referenties naar alinea 9: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 4 Vruchten van deze veelzijdige werkzaamheid
10
Passend en aangenaam is het te getuigen, dat niet alleen door deze instellingen, verordeningen en aansporingen van onze voorgangers, maar ook door het werk en de bemoeiingen van al degenen die er met ijver aan beantwoord hebben, zowel door overwegen, onderzoeken en schrijven, als door onderrichten, preken, vertalen en door aanhoudend verspreiden der heilige Schrift - de kennis van de heilige Boeken en het gebruik er van onder de katholieken niet geringe voortgang heeft gemaakt. In groten getale immers zijn reeds uit de scholen, waar hoger onderwijs in godgeleerdheid en Bijbelwetenschap wordt gegeven, en vooral uit ons Pauselijk Bijbelinstituut, voortgekomen en komen nog dagelijks voort beoefenaars van de schriftuurstudie die, van brandende ijver voor de heilige Boeken bezield, met diezelfde grote ijver de jonge geestelijken doordringen en hun de eigen verworven kennis naarstiglijk mededelen. Niet weinigen van hen hebben ook de Bijbelwetenschap door hun geschriften op onderscheidene wijzen bevorderd en bevorderen ze nog, hetzij door de gewijde teksten volgens de regels der tekstkritiek verbeterd uit te geven, te verklaren, toe te lichten, in moderne talen over te zetten, hetzij door ze aan de gelovigen ter vrome lezing en overweging voor te leggen, hetzij eindelijk door het beoefenen en zich toeleggen op profane wetenschappen die voor de verklaring der heilige Schrift van belang zijn. Deze en andere ondernemingen die dagelijks in verbreiding en kracht toenemen, zoals bijvoorbeeld Bijbelverenigingen, Bijbelcongressen, Bijbelweken, Bijbelbibliotheken en genootschappen ter overweging van de Evangeliën, geven ons de hoopvolle verwachting, dat ongetwijfeld in de toekomst de eerbied, het gebruik en de kennis der gewijde Boeken tot heil der zielen overal nog meer zullen toenemen, zolang tenminste het program voor de Bijbelstudie, door Leo XIII voorgeschreven, door zijn opvolgers klaarder en vollediger voorgesteld en door ons bekrachtigd en aangevuld - het enige dat veiligheid biedt en door de ervaring als juist is bewezen - met nog meer standvastigheid, lust en vertrouwen door allen wordt voor ogen gehouden, zonder dat zij zich ook maar op enigerlei wijze laten belemmeren door moeilijkheden die, zoals gewoonlijk bij alle menselijke dingen, ook bij dit verheven werk wel nooit zullen ontbreken.
Referenties naar alinea 10: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 2 Leerstellig gedeelte
- Paragraaf 1 Hedendaagse stand van de Bijbelstudie
11
De stand van de Bijbelwetenschap en haar hulpvakken is in deze vijftig jaren veel veranderd, zoals iedereen gemakkelijk kan waarnemen. Immers, toen onze voorganger de encycliek Providentissimus Deus [615] schreef, was men, om van andere dingen te zwijgen, nauwelijks begonnen een of andere plaats in Palestina tot dat doel door uitgravingen te onderzoeken. Thans echter zijn dergelijke onderzoekingen zeer sterk toegenomen en ze leveren ons bovendien door de meer ernstige werkwijze en door de bij ervaring vervolmaakte techniek veelovervloedigere en vastere resultaten. Hoeveel licht uit die onderzoekingen voor een juister en vollediger begrip der gewijde Boeken verkregen wordt, weten alle deskundigen, weten allen die zich aan deze studie wijden. De waarde van die opgravingen wordt nog verhoogd door het herhaaldelijk vinden van schriftelijke documenten, die veel bijdragen tot de kennis van de oudste talen, van vormen van letterkunde, van gebeurtenissen, gebruiken en erediensten. Van niet minder gewicht is, dat heden ten dage veelvuldig papyrussen worden gevonden en ontcijferd, die tot goed begrip van de literatuur en van het openbare en particuliere leven, vooral ten tijde van onzen Verlosser, zo bevorderlijk zijn geweest. Dan werden nog oude handschriften van de heilige Schrift ontdekt en met de grootste zorgvuldigheid uitgegeven, werd de exegese der Kerkvaders breder en grondiger bestudeerd, werden spreekwijze, verhaaltrant en manier van schrijven in de oudheid met ontelbare voorbeelden toegelicht. Dit alles, dat niet zonder bijzondere bedoeling van Gods voorzienigheid in onze tijd verworven werd, is voor de schriftverklaarders als het ware een uitnodiging en aanmaning, om met blij vertrouwen zoveel geboden licht te gebruiken tot dieper onderzoek, helderder belichting en duidelijker voorstelling van Gods woord. Wanneer wij tot onze grote vertroosting zien, hoe de schriftverklaarders reeds ijverig aan deze uitnodiging hebben beantwoord en nog beantwoorden, is dit voorzeker noch de laatste noch de geringste vrucht van de encycliek Providentissimus Deus [615], waardoor onze voorganger Leo XIII, deze nieuwe opbloei der Bijbelwetenschap als het ware aanvoelend, de katholieke exegeten tot die arbeid opriep en hun met grote wijsheid de weg en de werkmethode voorschreef. Dat dit werk niet alleen met volharding worde voortgezet, doch ook steeds in volmaaktheid toeneme en rijker vruchten drage, wensen ook wij met deze encycliek te bereiken; en het is vooral onze bedoeling, allen aan te tonen wat nog te doen valt en met welke geest de katholieke exegeet deze grootse en verheven bediening te aanvaarden heeft; en tevens wensen wij aan de arbeiders, ijverig in 's Heren wijngaard werkzaam, een nieuwe prikkel te geven en nieuwe bezieling.
Referenties naar alinea 11: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 1 Beroep op de grondtekst
- Paragraaf 1 De studie der oude talen
12
Reeds de Kerkvaders, vooral St. Augustinus, hebben aan de katholieken exegeet, die de heilige Schrift wil gaan bestuderen en verklaren, de studie der oude talen en het teruggaan tot de oorspronkelijke teksten ten zeerste aanbevolen. vgl: PL 29, 526-527 [[[2078]]] vgl: II, 16; PL 34, 42-43 [[[2077]]] In die tijd was het met de talenkennis zó gesteld, dat maar weinigen, en dan nog onvolmaakt, de Hebreeuwse taal machtig waren.
In de middeleeuwen, tijdens de hoogste bloei van de scholastieke godgeleerdheid, was de kennis van het Grieks bij de westerlingen reeds lang zodanig verzwakt, dat zelfs de grootste leraren van die tijd bij de schriftverklaring enkel op de Latijnse vertaling, de zogenaamde Vulgaat, steunden. In onze tijd daarentegen zijn bijna alle beoefenaars van oudheid- en letterkunde niet alleen vertrouwd met de Griekse taal, die sedert de humanistische Renaissance tot nieuw leven herboren schijnt, maar heeft onder de geleerden ook de kennis van het Hebreeuws en van andere oosterse talen ruime verspreiding gevonden. En om die talen aan te leren bestaat er thans zulk een rijkdom van hulpmiddelen, dat de Bijbelverklaarder, die door deze te verwaarlozen zich de toegang tot de grondtekst zou afsluiten, moeilijk het verwijt kan ontgaan van lichtvaardig en nalatig te zijn. Het is immers de plicht van de exegeet, zich ook het aller-geringste, dat onder ingeving Gods uit de pen van de gewijde schrijver is gevloeid, met de grootste zorg en eerbied als het ware eigen te maken, ten einde zo goed en volledig mogelijk diens eigenlijke bedoeling te begrijpen. Hij legge er zich daarom ijverig op toe, een steeds grotere kundigheid te verwerven in de Bijbelse en ook de overige oosterse talen en zijn uitleg met alle hulpmiddelen te onderschragen, door de verschillende takken der taalkunde geboden. Dit trachtte reeds de H. Hiëronymus, voor zover het in zijn tijd mogelijk was, zorgvuldig te bereiken; dit hebben ook niet weinige van de grote schriftverklaarders der 16e en 17e eeuw, al was toen ook de talenkennis veel minder dan thans, met onvermoeide studie en niet geringe vrucht nagestreefd. Volgens deze zelfde methode behoort men derhalve de grondtekst te verklaren die, wijl door de gewijde schrijver zelf neergeschreven, groter gezag en groter gewicht heeft dan welke nog zo goede, oude of nieuwe vertaling ook - hetgeen met meer gemak en groter nut geschieden kan, indien een ware bedrevenheid inde tekstkritiek met talenkennis samengaat.
In de middeleeuwen, tijdens de hoogste bloei van de scholastieke godgeleerdheid, was de kennis van het Grieks bij de westerlingen reeds lang zodanig verzwakt, dat zelfs de grootste leraren van die tijd bij de schriftverklaring enkel op de Latijnse vertaling, de zogenaamde Vulgaat, steunden. In onze tijd daarentegen zijn bijna alle beoefenaars van oudheid- en letterkunde niet alleen vertrouwd met de Griekse taal, die sedert de humanistische Renaissance tot nieuw leven herboren schijnt, maar heeft onder de geleerden ook de kennis van het Hebreeuws en van andere oosterse talen ruime verspreiding gevonden. En om die talen aan te leren bestaat er thans zulk een rijkdom van hulpmiddelen, dat de Bijbelverklaarder, die door deze te verwaarlozen zich de toegang tot de grondtekst zou afsluiten, moeilijk het verwijt kan ontgaan van lichtvaardig en nalatig te zijn. Het is immers de plicht van de exegeet, zich ook het aller-geringste, dat onder ingeving Gods uit de pen van de gewijde schrijver is gevloeid, met de grootste zorg en eerbied als het ware eigen te maken, ten einde zo goed en volledig mogelijk diens eigenlijke bedoeling te begrijpen. Hij legge er zich daarom ijverig op toe, een steeds grotere kundigheid te verwerven in de Bijbelse en ook de overige oosterse talen en zijn uitleg met alle hulpmiddelen te onderschragen, door de verschillende takken der taalkunde geboden. Dit trachtte reeds de H. Hiëronymus, voor zover het in zijn tijd mogelijk was, zorgvuldig te bereiken; dit hebben ook niet weinige van de grote schriftverklaarders der 16e en 17e eeuw, al was toen ook de talenkennis veel minder dan thans, met onvermoeide studie en niet geringe vrucht nagestreefd. Volgens deze zelfde methode behoort men derhalve de grondtekst te verklaren die, wijl door de gewijde schrijver zelf neergeschreven, groter gezag en groter gewicht heeft dan welke nog zo goede, oude of nieuwe vertaling ook - hetgeen met meer gemak en groter nut geschieden kan, indien een ware bedrevenheid inde tekstkritiek met talenkennis samengaat.
Referenties naar alinea 12: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 2 Belangrijkheid van de tekstkritiek
13
Hoeveel belang men aan deze tekstkritiek moet toekennen, heeft Augustinus treffend te kennen gegeven, toen hij onder de voorschriften, die de Bijbelvorser moeten worden ingescherpt, op de eerste plaats de zorg stelde zich een verbeterde tekst te verschaffen.
"Op het verbeteren van handschriften moet allereerst de scherpzinnigheid gericht zijn van hen, die de goddelijke Geschriften wensen te kennen - aldus deze beroemde kerkleraar - opdat verbeterde handschriften de plaats mogen innemen van niet verbeterde." II, 21; PL 34, 46 [[2077]]Deze tekstkritiek, met zoveel waardering en vrucht bij het uitgeven van profane geschriften aangewend, wordt heden ten dage zeer terecht, juist om wille van de eerbied aan het goddelijk woord verschuldigd, ook bij de heilige Schrift in beoefening gebracht. Haar wezenlijke taak is immers, zo goed als doenlijk, de heilige tekst in zijn oorspronkelijke staat te herstellen, van misvormingen, door de onbetrouwbaarheid van afschrijvers er in gebracht, te zuiveren, en naar vermogen te bevrijden van toevoegsels en weglatingen, van woordverplaatsingen en herhalingen en andere dergelijke fouten, die in geschriften bij eeuwenlange overlevering gewoonlijk binnensluipen. Enige tientallen van jaren geleden hebben niet weinigen deze tekstkritiek geheel willekeurig gebruikt en niet zelden zó, dat men zou zeggen: ze hebben het slechts gedaan om de gewijde tekst hun eigen vooropgezette meningen op te dringen; maar in onze tijd - men behoeft nauwelijks hierop te wijzen - wordt de tekstkritiek volgens zulke vaste en veilige wetten beoefend, dat ze een uitstekend hulpmiddel geworden is om de goddelijke Boeken met grote zuiverheid en juistheid uit te geven en dat ieder misbruik zonder veel moeite kan worden ontdekt. Evenmin is het nodig in herinnering te roepen - wat alle beoefenaars der schriftstudie zeer goed weten - hoezeer namelijk van de eerste eeuwen af tot op onze dagen toe de Kerk de beoefening der tekstkritiek heeft hooggeacht. Thans evenwel, nu deze wetenschap zulk een hoge volmaaktheid heeft bereikt, moet het een eervolle, laat het dan niet altijd gemakkelijke, taak der Bijbelgeleerden zijn, met alle zorg er naar te streven dat, zo spoedig als enigszins mogelijk is, van katholieke zijde zowel van de heilige Schrift zelf als van de oude vertalingen volgens deze regels verzorgde uitgaven verschijnen, waarin namelijk, met de hoogste eerbied voor de heilige tekst, een nauwgezet toepassen van de regels der kritiek is verbonden. En allen mogen wel begrijpen, dat deze tijdrovende arbeid niet alleen vereist wordt om de onder Gods ingeving geschreven Boeken goed te verstaan, maar voor ons ook een dure plicht is van die kinderlijke liefde, waarmede wij God in Zijn voorzienigheid ten zeerste dankbaar behoren te zijn, die deze Boeken als een vaderlijk schrijven uit de woonstede Zijner heerlijkheid aan Zijn dierbare kinderen zond.
Referenties naar alinea 13: 1
Paterna cum benevolentia ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 3 Draagwijdte van het decreet van de kerkvergadering van Trente over het gebruik der Vulgaat. Overzetting in moderne talen
14
Niemand mene echter, dat dit volgens de regels der kritiek gebruiken van de grondtekst enigermate indruist tegen de voorschriften door de kerkvergadering van Trente wijselijk uitgevaardigd omtrent de Latijnse Vulgaat. Sessio IV - Recipitur vulgata editio Bibliae praescribiturque modus interpretandi Sacram Scripturam [[666]] Uit schriftelijke gegevens staat immers vast, dat aan de voorzitters van het Concilie werd opgedragen namens de heilige kerkvergadering de paus te verzoeken - hetgeen zij ook werkelijk deden - eerst een Latijnse, maar vervolgens ook een Griekse en Hebreeuwse tekst zo goed mogelijk te verbeteren, om ze tot heil van Gods Kerk mettertijd uit te geven. Aan deze wens kon toen wegens de moeilijke tijdsomstandigheden en andere hindernissen niet ten volle worden beantwoord, maar thans kan er, naar wij vertrouwen, door de samenwerking van katholieke geleerden beter en vollediger aan worden voldaan. Het verlangen echter van de Trentse kerkvergadering [666|1], dat de Vulgaat de Latijnse vertaling zou zijn, "die allen als de authentieke moeten gebruiken", slaat, zoals iedereen weet, alleen op de Latijnse Kerk en op het openbaar gebruik van de heilige Schrift en vermindert zonder enige twijfel geenszins het gezag en de betekenis van de grondtekst. Want het ging toen niet over de oorspronkelijke teksten, maar over de Latijnse vertalingen, die in die tijd in omloop waren; en van deze heeft het concilie terecht verklaard, dat de voorkeur moest worden gegeven aan de vertaling, die "door het lang gebruik van zoveel eeuwen in de Kerk zelf als deugdelijk was erkend."
Dit buitengemene gezag van de Vulgaat, haar zogenaamde authenticiteit, werd door het Concilie niet zozeer om kritische redenen vastgesteld, als veeleer om haar wettig gebruik in de Kerk, reeds vele eeuwen lang; door welk gebruik wordt aangetoond, dat zij, zoals de Kerk haar verstaan heeft en nog verstaat, in zaken van geloof en zeden geheel vrij is van elke dwaling, zodat ze - volgens getuigenis en bekrachtiging van de Kerk zelf - in twistgesprekken, voordrachten en preken veilig en zonder gevaar voor dwaling kan worden aangehaald; en vandaar wordt haar authenticiteit niet allereerst een kritische, doch veeleer een juridische genoemd.
Dit gezag van de Vulgaat in de geloofsleer verbiedt derhalve geenszins, ja vordert tegenwoordig bijna, voor die leer tevens in de grondtekst bewijzen en bevestigingen te zoeken, en bij gelegenheid die tekst te hulp te roepen om de juiste zin van het Bijbelwoord overal steeds duidelijker in het licht te stellen en te verklaren. En evenmin wordt door het decreet van het Trentse Concilie [666] verboden, tot nut en heil der gelovigen en tot gemakkelijker begrip van Gods woord, overzettingen in de moedertaal te vervaardigen en wel uit de oorspronkelijke teksten, zoals, naar wij weten, reeds in vele landen met goedkeuring van het kerkelijk gezag op lofwaardige wijze is geschied.
Dit buitengemene gezag van de Vulgaat, haar zogenaamde authenticiteit, werd door het Concilie niet zozeer om kritische redenen vastgesteld, als veeleer om haar wettig gebruik in de Kerk, reeds vele eeuwen lang; door welk gebruik wordt aangetoond, dat zij, zoals de Kerk haar verstaan heeft en nog verstaat, in zaken van geloof en zeden geheel vrij is van elke dwaling, zodat ze - volgens getuigenis en bekrachtiging van de Kerk zelf - in twistgesprekken, voordrachten en preken veilig en zonder gevaar voor dwaling kan worden aangehaald; en vandaar wordt haar authenticiteit niet allereerst een kritische, doch veeleer een juridische genoemd.
Dit gezag van de Vulgaat in de geloofsleer verbiedt derhalve geenszins, ja vordert tegenwoordig bijna, voor die leer tevens in de grondtekst bewijzen en bevestigingen te zoeken, en bij gelegenheid die tekst te hulp te roepen om de juiste zin van het Bijbelwoord overal steeds duidelijker in het licht te stellen en te verklaren. En evenmin wordt door het decreet van het Trentse Concilie [666] verboden, tot nut en heil der gelovigen en tot gemakkelijker begrip van Gods woord, overzettingen in de moedertaal te vervaardigen en wel uit de oorspronkelijke teksten, zoals, naar wij weten, reeds in vele landen met goedkeuring van het kerkelijk gezag op lofwaardige wijze is geschied.
Referenties naar alinea 14: 1
Sessio IV - Recipitur vulgata editio Bibliae praescribiturque modus interpretandi Sacram Scripturam ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 2 Uitlegging van de heilige Schrift
- Paragraaf 1 Belang van de letterlijke zin en het opsporen er van
15
Interpretatie van de Bijbel in de Kerk ->=geentekst=
Met de kennis der oude talen en de hulpmiddelen der tekstkritiek voortreffelijk toegerust, kan de katholieke exegeet dan de taak beginnen, die van alle hem opgelegde plichten de voornaamste is, namelijk: de ware zin van het Bijbelwoord achterhalen en uiteenzetten. Bij dit werk mogen de schriftverklaarders wel voor ogen houden, dat hun allereerste zorgmoet zijn, duidelijk te doorschouwen en te bepalen wat de zogenaamde letterlijke zin van het Schriftwoord is. Deze letterlijke zin van de woorden moeten zij met alle zorgvuldigheid opdiepen door middel van hun talenkennis, met behulp ook van de samenhang en van vergelijking met overeenkomende schriftuurplaatsen. Dit alles immers wordt gewoonlijk ook bij het verklaren van profane schrijvers te hulp geroepen om de gedachte van de schrijver duidelijk te doen uitkomen.
Maar indachtig, dat het hier over het door God geïnspireerde woord gaat, waarvan de zorg en verklaring door God zelf aan de Kerk zijn toevertrouwd, moeten de Bijbelverklaarders evenzeer rekening houden met de uiteenzettingen en uitspraken van het kerkelijk leergezag, eveneens met de uitleg der heilige Vaders, en bovendien met de "analogie des geloofs" (het in overeenstemming zijn met de geloofsleer), zoals Leo XIII met grote wijsheid heeft opgemerkt in zijn encycliek Providentissimus Deus [615]. Acta XIII, pp. 345-346 [[615]]
En bijzonder moeten zij hierop bedacht zijn: dat zij zich niet slechts tevreden stellen - zoals wij betreuren dat in enige commentaren is geschied - met uiteen te zetten wat op geschiedenis, oudheidkunde, taalkunde en andere verwante wetenschappen betrekking heeft, maar dat zij, na deze dingen aangehaald te hebben voor zover voor de exegese van belang, vooral in het licht stellen welke theologische leer omtrent geloof en zeden in de verschillende boeken en teksten is vervat, en wel zo, dat hun verklaring niet alleen de theologieprofessoren ten bate is bij het uiteenzetten en bewijzen der geloofswaarheden, maar ook voor de priesters van nut is bij het verklaren van de christelijke leer voor het volk, en eindelijk voor alle gelovigen als hulpmiddel dient om een heilig, de christen waardig leven te leiden.
Maar indachtig, dat het hier over het door God geïnspireerde woord gaat, waarvan de zorg en verklaring door God zelf aan de Kerk zijn toevertrouwd, moeten de Bijbelverklaarders evenzeer rekening houden met de uiteenzettingen en uitspraken van het kerkelijk leergezag, eveneens met de uitleg der heilige Vaders, en bovendien met de "analogie des geloofs" (het in overeenstemming zijn met de geloofsleer), zoals Leo XIII met grote wijsheid heeft opgemerkt in zijn encycliek Providentissimus Deus [615]. Acta XIII, pp. 345-346 [[615]]
En bijzonder moeten zij hierop bedacht zijn: dat zij zich niet slechts tevreden stellen - zoals wij betreuren dat in enige commentaren is geschied - met uiteen te zetten wat op geschiedenis, oudheidkunde, taalkunde en andere verwante wetenschappen betrekking heeft, maar dat zij, na deze dingen aangehaald te hebben voor zover voor de exegese van belang, vooral in het licht stellen welke theologische leer omtrent geloof en zeden in de verschillende boeken en teksten is vervat, en wel zo, dat hun verklaring niet alleen de theologieprofessoren ten bate is bij het uiteenzetten en bewijzen der geloofswaarheden, maar ook voor de priesters van nut is bij het verklaren van de christelijke leer voor het volk, en eindelijk voor alle gelovigen als hulpmiddel dient om een heilig, de christen waardig leven te leiden.
Referenties naar alinea 15: 2
Dei Verbum ->=geentekst=Interpretatie van de Bijbel in de Kerk ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 2 Juist gebruik van de geestelijke zin
16
Wanneer de katholieke exegeten een dergelijke, vooral theologische - zoals wij zeiden - verklaring geven, zullen zij afdoende het zwijgen opleggen aan hen die beweren, in de Bijbelcommentaren nauwelijks iets te vinden wat de geest tot God verheft, voedsel geeft aan de ziel, bevorderlijk is voor het inwendig leven, en die er telkens weer op terugkomen, dat men tot een geestelijke en, zoals zij het noemen, mystieke verklaring zijn toevlucht moet nemen. vgl: Brief aan de Italiaanse Bisschoppen over de letterlijke en geestelijke betekenis van de H. Schrift [[[2081]]] Hoe weinig gerecht deze opvatting van hen is, leert de ervaring van velen die door het telkens en telkens weer opnieuw bepeinzen en overwegen van Gods woord in volmaaktheid zijn vooruitgegaan en in vurige liefde tot God ontstoken; ditzelfde bewijzen ook duidelijk het voortdurende onderricht der Kerk en de vermaningen der voornaamste kerkleraren.
Volstrekt niet iedere geestelijke zin wordt nochtans uit de heilige Schrift uitgesloten. Woorden en gebeurtenissen van het Oude Verbond zijn door God in Zijn wonderbare wijsheid zó geregeld en beschikt, dat ze in het verleden op geestelijke wijze een voorbeduiding waren van wat geschieden zou in het Nieuwe Verbond der genade. Daarom moet de schriftverklaarder, evengoed als de zogenaamde letterlijke zin, door de gewijde schrijver bedoeld en uitgedrukt, ook de geestelijke zin opsporen en verklaren, wanneer tenminste naar behoren vaststaat, dat deze door God er in is gelegd. Want God alleen kan deze geestelijke betekenis kennen en ons openbaren.
Deze geestelijke zin nu wordt ons in de heilige Evangeliën door onzen goddelijke Zaligmaker zelf aangeduid en geleerd, in woord en schrift verkondigd door de apostelen die het voorbeeld van de Meester volgden, door de vanouds overgeleverde leer der Kerk kenbaar gemaakt, onthuld eindelijk door het oeroud liturgisch gebruik, wanneer gevoegelijk het bekende gezegde kan worden toegepast: Men gelooft zoals men bidt.
Deze geestelijke zin, door God zelf bedoeld en bepaald, behoren dus de katholieke exegeten met die zorg te ontsluieren en te vertolken, welke door de waardigheid van Gods woord wordt vereist; maar zij hoeden er zich nauwgezet voor, andere overdrachtelijke betekenissen der dingen als een echte zin van de heilige Schrift voor te stellen.
Want al kan desnoods, vooral bij het vervullen van het predikambt, een ruimer overdrachtelijk gebruik van het Schriftwoord, als het tenminste met gematigdheid en soberheid geschiedt, zijn nut hebben om de geloofs- en zedenleer te belichten en aan te bevelen, toch mag nooit worden vergeten, dat zulk gebruik in zekere zin aan het Bijbelwoord van buitenaf opgelegd en bijkomstig is, en vooral in onze tijd niet zonder gevaar, nu de gelovigen, bepaaldelijk zij die in gewijde en profane wetenschappen onderlegd zijn, eerder willen weten wat God zelf ons in de heilige Schrift leert, dan wat een welbespraakt redenaar of schrijver met een zekere behendigheid in het gebruiken van Bijbelteksten ten beste geeft. "Gods woord, levend en krachtig, scherper dan elk tweesnijdend zwaard, doordringend tussen ziel en geest, gewrichten en merg, rechter ook der neigingen en overdenkingen van het hart" (Hebr. 4, 12) [b:Hebr. 4, 12] heeft geen kunstmatige krullen of menselijke opsiering van node om de zielen te roeren en te treffen; de heilige Boeken, onder ingeving van Gods Geest vervaardigd, zijn op zichzelf reeds overvol aan eigen echte zin; met goddelijke kracht verrijkt, hebben ze kracht uit zichzelf; met hogere schoonheid gesierd, lichten en glanzen ze door zichzelf - als ze tenminste door de vertolker zó gaaf en juist worden verklaard, dat al de daar verborgen schatten van wijsheid en wetenschap in het volle licht worden gesteld.
Volstrekt niet iedere geestelijke zin wordt nochtans uit de heilige Schrift uitgesloten. Woorden en gebeurtenissen van het Oude Verbond zijn door God in Zijn wonderbare wijsheid zó geregeld en beschikt, dat ze in het verleden op geestelijke wijze een voorbeduiding waren van wat geschieden zou in het Nieuwe Verbond der genade. Daarom moet de schriftverklaarder, evengoed als de zogenaamde letterlijke zin, door de gewijde schrijver bedoeld en uitgedrukt, ook de geestelijke zin opsporen en verklaren, wanneer tenminste naar behoren vaststaat, dat deze door God er in is gelegd. Want God alleen kan deze geestelijke betekenis kennen en ons openbaren.
Deze geestelijke zin nu wordt ons in de heilige Evangeliën door onzen goddelijke Zaligmaker zelf aangeduid en geleerd, in woord en schrift verkondigd door de apostelen die het voorbeeld van de Meester volgden, door de vanouds overgeleverde leer der Kerk kenbaar gemaakt, onthuld eindelijk door het oeroud liturgisch gebruik, wanneer gevoegelijk het bekende gezegde kan worden toegepast: Men gelooft zoals men bidt.
Deze geestelijke zin, door God zelf bedoeld en bepaald, behoren dus de katholieke exegeten met die zorg te ontsluieren en te vertolken, welke door de waardigheid van Gods woord wordt vereist; maar zij hoeden er zich nauwgezet voor, andere overdrachtelijke betekenissen der dingen als een echte zin van de heilige Schrift voor te stellen.
Want al kan desnoods, vooral bij het vervullen van het predikambt, een ruimer overdrachtelijk gebruik van het Schriftwoord, als het tenminste met gematigdheid en soberheid geschiedt, zijn nut hebben om de geloofs- en zedenleer te belichten en aan te bevelen, toch mag nooit worden vergeten, dat zulk gebruik in zekere zin aan het Bijbelwoord van buitenaf opgelegd en bijkomstig is, en vooral in onze tijd niet zonder gevaar, nu de gelovigen, bepaaldelijk zij die in gewijde en profane wetenschappen onderlegd zijn, eerder willen weten wat God zelf ons in de heilige Schrift leert, dan wat een welbespraakt redenaar of schrijver met een zekere behendigheid in het gebruiken van Bijbelteksten ten beste geeft. "Gods woord, levend en krachtig, scherper dan elk tweesnijdend zwaard, doordringend tussen ziel en geest, gewrichten en merg, rechter ook der neigingen en overdenkingen van het hart" (Hebr. 4, 12) [b:Hebr. 4, 12] heeft geen kunstmatige krullen of menselijke opsiering van node om de zielen te roeren en te treffen; de heilige Boeken, onder ingeving van Gods Geest vervaardigd, zijn op zichzelf reeds overvol aan eigen echte zin; met goddelijke kracht verrijkt, hebben ze kracht uit zichzelf; met hogere schoonheid gesierd, lichten en glanzen ze door zichzelf - als ze tenminste door de vertolker zó gaaf en juist worden verklaard, dat al de daar verborgen schatten van wijsheid en wetenschap in het volle licht worden gesteld.
Referenties naar alinea 16: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 3 De studie van de werken van de Vaders en van de voornaamste schriftverklaarders bevorderen
17
Bij het vervullen van deze taak kan de katholieken exegeet uitstekend van dienst zijn het ijverig bestuderen van de werken, waarin de heilige Vaders, kerkleraren en beroemde schriftverklaarders van vroeger dagen de Bijbel hebben uiteengezet. In profane ontwikkeling en talenkennis stonden zij wel eens achter bij de exegeten van thans, maar vanwege de bediening, hun door God in de Kerk toevertrouwd, muntten zij uit door een zalig doorschouwen van hemelse dingen en een wonderbare scherpte van geest, waardoor zij diep dóórdrongen in de verborgenheden van Gods woord en onthulden wat ter belichting van Christus' leer en ter bevordering van een heilig leven kan bijdragen. Het is voorzeker te betreuren, dat deze kostbare schatten der christelijke oudheid aan vele tegenwoordige schrijvers slechts weinig bekend zijn, en dat de beoefenaars van de geschiedenis der exegese nog niet al datgene hebben tot stand gebracht wat voor een behoorlijk onderzoek en juiste beoordeling van deze zo gewichtige aangelegenheid noodzakelijk schijnt. Mogen er velen opstaan, die schrijvers en werken over katholieke schriftverklaring ijverig gaan bestuderen en de daar verzamelde, schier onmetelijke rijkdommen als het ware uitputten, en zo krachtig er toe bijdragen, dat dagelijks meer en meer blijke, hoe wonderbaarlijk diep deze schrijvers de goddelijke leer der heilige Boeken hebben doorschouwd en klaar belicht; en mogen de tegenwoordige schriftverklaarders hieraan een voorbeeld nemen en wat hun geschikt lijkt daaraan ontlenen. Zo zal er mettertijd een gelukkige en vruchtbare verbinding tot stand komen tussen de leer en de geestelijke wijding van de ouden en de hogere ontwikkeling en volmaaktere methode van de jongeren, waardoor voorzeker op het veld der goddelijke Geschriften, nooit genoegzaam bewerkt, nooit geheel uitgeput, nieuwe vruchten zullen worden voortgebracht.
Referenties naar alinea 17: 1
Dei Verbum ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 3 Bijzondere plichten van de hedendaagse schriftverklaarders
- Paragraaf 1 Huidige stand van de exegese
18
Met het volste recht mogen wij hopen, dat ook onze tijd iets kan bijdragen tot diepere en juistere verklaring der heilige Schrift. Niet weinig vraagstukken immers, vooral op het gebied der geschiedenis, zijn nauwelijks of niet genoegzaam door de schriftverklaarders van vroeger eeuwen opgehelderd, wie namelijk bijna alle gegevens ontbraken, voor een vollediger belichting vereist. Hoe moeilijk en bijna ondoorgrondelijk ook voor de Vaders sommige onderwerpen bleven, blijkt - om van andere dingen te zwijgen - uit de door velen herhaaldelijk aangewende moeite om de eerste hoofdstukken van Genesis te verklaren, en uit de menigvuldige door Hiëronymus gedane pogingen de Psalmen zó te vertalen, dat de letterlijke, d.i door de woorden zelf uitgedrukte zin er van duidelijk tot uiting kwam. Dan zijn de moeilijkheden van andere boeken of gewijde teksten eerst in de jongste tijd aan het licht gekomen, sinds door een volmaaktere kennis van de oudheid nieuwe vragen gerezen zijn waardoor een juister inzicht in de zaak zelf verkregen wordt. Ten onrechte dus wordt door sommigen, die de stand van de Bijbelwetenschap niet juist inzien, beweerd dat de katholieke exegeet van onze tijd niets heeft toe te voegen aan hetgeen de christelijke oudheid heeft voortgebracht; terwijl integendeel onze tijd juist veel heeft voorgesteld, dat nieuw onderzoek en nieuwe keuring behoeft en de hedendaagse schriftverklaarder niet weinig tot werkzame studie prikkelt.
Referenties naar alinea 18: 1
Dei Verbum ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 2 Met het eigen karakter van de gewijde schrijver rekening houden
19
Interpretatie van de Bijbel in de Kerk ->=geentekst=
Interpretatie van de Bijbel in de Kerk ->=geentekst=
Wanneer echter onze tijd nieuwe vraagstukken met nieuwe moeilijkheden opwerpt, dan verschaft hij met Gods hulp ook nieuwe middelen en steunpunten aan de exegese. Hieronder dient wel bijzonder vermeld te worden, dat de katholieke godgeleerden, volgens de leer der heilige Vaders en vooral van de engelachtige en algemene kerkleraar, het wezen en de uitwerkingen van de ingeving der heilige Schrift meer stelselmatig en nauwkeurig hebben bestudeerd en uiteengezet dan men in vroeger eeuwen gewoon was te doen. Bij hun bespreking er van uitgaande van het beginsel, dat de gewijde schrijver bij het opstellen van de heilige Geschriften of instrument is van de Heiligen Geest en wel een levend en met rede begaafd instrument, merken zij met recht op, dat hij, gedreven door een goddelijk bewegen, zó zijn vermogens en krachten gebruikt, dat "ieders eigen aanleg en persoonlijke eigenaardigheden en karaktertrekken" AAS XII, p. 390 [[616]] uit het door zijn arbeid ontstane boek gemakkelijk door allen kunnen worden erkend. De exegeet moet dus, zonder enig uit de jongste onderzoekingen verkregen licht te veronachtzamen, met alle zorg trachten uit te vorsen: welke het bijzondere karakter en de levensomstandigheden van de gewijde schrijver waren, in welke tijd hij leefde, welke schriftelijke of mondeling overgeleverde bronnen hij gebruikte, en van welke stijlvormen hij zich heeft bediend. Zo immers zal hij beter beseffen, wie de gewijde schrijver is geweest en wat hij met zijn schrijven heeft willen uitdrukken. Een ieder weet toch, dat de aller-voornaamste regel der uitlegkunde luidt: achterhalen of bepalen wat de schrijver bedoelde te zeggen; zoals zo voortreffelijk de H. Athanasius opmerkt:
"Gelijk bij alle andere plaatsen van de heilige Schrift behoort te geschieden, zo moet men ook hier - om niet uit onwetendheid of misverstand van de ware zin af te wijken - goed letten op hetgeen voor de apostel aanleiding tot spreken was, en nauwkeurig en onbevooroordeeld zijn aandacht vestigen op de persoon aan wie hij schreef en de reden waarom." I, 54; PG 26, kol. 123 [[1100]]
Referenties naar alinea 19: 3
Dei Verbum ->=geentekst=Interpretatie van de Bijbel in de Kerk ->=geentekst=
Interpretatie van de Bijbel in de Kerk ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 3 Belang van de letterkundige vorm, vooral bij het schrijven van geschiedenis
20
Interpretatie van de Bijbel in de Kerk ->=geentekst=
In woorden en geschriften van oud-oosterse schrijvers is vaak niet zo duidelijk, welke de letterlijke zin is, als bij hedendaagse schrijvers. Want wat zij met hun woorden wilden uitdrukken, wordt niet enkel door de regels van spraakkunst of taalkunde, noch door de samenhang alleen bepaald; het is volstrekt nodig, dat de verklaarder in zijn geest naar die ver achter ons liggende eeuwen van het Oosten teruggaat om met behulp van geschiedenis, oudheidkunde, volkenkunde en andere wetenschappen te onderscheiden en te doorgronden, welke zogenaamde genera litteraria, letterkundige stijlvormen, de schrijvers van die oude tijd wilden gebruiken en metterdaad hebben gebruikt. De oude oosterlingen toch hebben, om hun gedachten uit te drukken, zich niet altijd bediend van dezelfde stijlvormen en spreekwijzen die wij nu aanwenden, maar veeleer zodanige gebruikt als bij de mensen van hun tijd en landstreek gebruikelijk waren. Welke deze waren, kan de exegeet niet van te voren bepalen, maar eerst na nauwkeurig onderzoek van de oude oosterse literatuur.
Dit onderzoek heeft, sedert het in de laatste tientallen van jaren met grotere zorg en vlijt dan vroeger is ingesteld, duidelijker aan het licht gebracht welke stijlvormen in die oude tijd werden aangewend, hetzij in dichterlijke beschrijvingen, hetzij bij het voorstellen van levensregelen en wetten, hetzij eindelijk bij het verhalen van geschiedkundige feiten en gebeurtenissen. Ditzelfde onderzoek heeft tevens klaar bewezen, dat het Israëlitische volk onder de overige oude volken van het Oosten in hoge mate uitmuntte in nauwkeurige geschiedbeschrijving zowel wat ouderdom als getrouwheid der berichtgeving betreft; hetgeen voorzeker in de gave der goddelijke ingeving en in het bijzondere godsdienstige doel der Bijbelse geschiedenis zijn oorzaak vindt.
Desondanks zal niemand, die een juist begrip heeft van de Bijbelingeving, er zich over verwonderen, dat bij de gewijde schrijvers, evenals bij de overige oude schrijvers, zekere bijzondere wijzen van voorstellen en verhalen worden aangetroffen, zekere idiotismen aan de Semitische talen vooral eigen, zogenaamde beschrijvingen "bij benadering", en zekere hyperbolische en soms zelfs paradoxale zegswijzen, waardoor de dingen dieper in de geest worden geprent. Want onder de stijlvormen waarvan bij de oude volkeren, vooral bij de oosterlingen, de menselijke taal zich placht te bedienen om een gedachte uit te drukken, is er geen enkele aan de heilige Boeken vreemd, met dien verstande echter, dat de gebruikte schrijftrant op generlei wijze in tegenspraak zij met Gods heiligheid en waarheid; hetgeen reeds de engelachtige leraar scherpzinnig heeft opgemerkt met deze woorden: "In de Schrift worden ons de goddelijke dingen medegedeeld zoals het bij de mensen gebruikelijk is." cap. I, lectio 4 [[2082]] Evenals namelijk het zelfstandige Woord Gods in alles gelijk is geworden aan de mensen "behalve in de zonde" (Hebr. 4, 15) [b:Hebr. 4, 15], zo zijn ook Gods woorden, in menselijke taal uitgedrukt, geheel en al aan de menselijke spreektrant gelijkvormig geworden met uitzondering van dwaling. Deze .... of toegevendheid van Gods voorzienigheid is reeds door de H. Johannes Chrysostomus ten hoogste geprezen en wordt, zoals hij herhaaldelijk verklaard heeft, in de heilige Schrift aangetroffen. vgl: I, 4; PG 53, 34-35 [[[2083]]] vgl: II, 21; PG 53, 121 [[[2083]]] vgl: III, 8; PG 53, 135 [[[2083]]] vgl: Hom. 15, ad 1, 18; PG 59, 97 [[[1028]]]
Dit onderzoek heeft, sedert het in de laatste tientallen van jaren met grotere zorg en vlijt dan vroeger is ingesteld, duidelijker aan het licht gebracht welke stijlvormen in die oude tijd werden aangewend, hetzij in dichterlijke beschrijvingen, hetzij bij het voorstellen van levensregelen en wetten, hetzij eindelijk bij het verhalen van geschiedkundige feiten en gebeurtenissen. Ditzelfde onderzoek heeft tevens klaar bewezen, dat het Israëlitische volk onder de overige oude volken van het Oosten in hoge mate uitmuntte in nauwkeurige geschiedbeschrijving zowel wat ouderdom als getrouwheid der berichtgeving betreft; hetgeen voorzeker in de gave der goddelijke ingeving en in het bijzondere godsdienstige doel der Bijbelse geschiedenis zijn oorzaak vindt.
Desondanks zal niemand, die een juist begrip heeft van de Bijbelingeving, er zich over verwonderen, dat bij de gewijde schrijvers, evenals bij de overige oude schrijvers, zekere bijzondere wijzen van voorstellen en verhalen worden aangetroffen, zekere idiotismen aan de Semitische talen vooral eigen, zogenaamde beschrijvingen "bij benadering", en zekere hyperbolische en soms zelfs paradoxale zegswijzen, waardoor de dingen dieper in de geest worden geprent. Want onder de stijlvormen waarvan bij de oude volkeren, vooral bij de oosterlingen, de menselijke taal zich placht te bedienen om een gedachte uit te drukken, is er geen enkele aan de heilige Boeken vreemd, met dien verstande echter, dat de gebruikte schrijftrant op generlei wijze in tegenspraak zij met Gods heiligheid en waarheid; hetgeen reeds de engelachtige leraar scherpzinnig heeft opgemerkt met deze woorden: "In de Schrift worden ons de goddelijke dingen medegedeeld zoals het bij de mensen gebruikelijk is." cap. I, lectio 4 [[2082]] Evenals namelijk het zelfstandige Woord Gods in alles gelijk is geworden aan de mensen "behalve in de zonde" (Hebr. 4, 15) [b:Hebr. 4, 15], zo zijn ook Gods woorden, in menselijke taal uitgedrukt, geheel en al aan de menselijke spreektrant gelijkvormig geworden met uitzondering van dwaling. Deze .... of toegevendheid van Gods voorzienigheid is reeds door de H. Johannes Chrysostomus ten hoogste geprezen en wordt, zoals hij herhaaldelijk verklaard heeft, in de heilige Schrift aangetroffen. vgl: I, 4; PG 53, 34-35 [[[2083]]] vgl: II, 21; PG 53, 121 [[[2083]]] vgl: III, 8; PG 53, 135 [[[2083]]] vgl: Hom. 15, ad 1, 18; PG 59, 97 [[[1028]]]
Referenties naar alinea 20: 2
Dei Verbum ->=geentekst=Interpretatie van de Bijbel in de Kerk ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
21
Bij gelegenheid van het zestiende eeuwfeest van de sterfdag van de Heilige Johannes Chrysostomos ->=geentekst=
Interpretatie van de Bijbel in de Kerk ->=geentekst=
Om derhalve aan de tegenwoordige eisen van de Bijbelwetenschap naar behoren te voldoen, moet de katholieke exegeet bij het uitleggen der heilige Schrift en bij het bewijzen en verdedigen dat deze vrij is van elke dwaling, beleidvol ook dit hulpmiddel aanwenden: onderzoeken wat de door de gewijde schrijver gebruikte uitdrukkingswijze of letterkundige stijlvorm tot een ware en juiste verklaring kan bijdragen; en hij houde er zich van overtuigd, dat hij niet zonder groot nadeel voor de katholieke exegese dit gedeelte van zijn plicht kan verwaarlozen. Want om slechts dit alleen aan te halen - wanneer sommigen smalend beweren, dat de gewijde schrijvers zijn afgeweken van de geschiedkundige getrouwheid of dat zij de dingen minder nauwkeurig hebben weergegeven, blijkt niet zelden, dat het slechts gaat om een bij de ouden gebruikelijke, natuurlijke spreek- en verhaaltrant, die in het gemeenschappelijk verkeer onder de mensen algemeen werd aangewend en feitelijk als geoorloofd en gewoon beschouwd. Een rechtvaardige billijkheid eist dat, wanneer zulke spreekwijzen in het voor mensen in menselijke taal uitgedrukte woord Gods voorkomen, deze niet méér als dwaling worden gebrandmerkt dan wanneer ze in het dagelijkse leven worden gebezigd. Door de kennis en de juiste schatting van de verschillende wijzen en gebruiken van spreken en schrijven bij de ouden kunnen dus vele moeilijkheden worden opgelost die tegen de waarachtigheid en geschiedkundige betrouwbaarheid van de heilige Schrift worden ingebracht; en niet minder gevoeglijk zal deze studie bovendien leiden tot een vollediger en klaarder begrip van de bedoeling van de gewijde schrijver.
Referenties naar alinea 21: 3
Dei Verbum ->=geentekst=Bij gelegenheid van het zestiende eeuwfeest van de sterfdag van de Heilige Johannes Chrysostomos ->=geentekst=
Interpretatie van de Bijbel in de Kerk ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 4 Bevordering van de studie van de Bijbelse oudheden
22
Onze beoefenaars der Bijbelwetenschap mogen derhalve ook hieraan de nodige aandacht schenken en niets buiten beschouwing laten wat oudheidkunde, geschiedenis der oudheid en oude letterkunde voor nieuws aan het licht hebben gebracht en wat geschikt lijkt om beter de geestesgesteldheid der oude schrijvers, hun manier, vorm en vaardigheid van redeneren, verhalen en schrijven te leren kennen. Wat dit punt betreft, mogen ook de katholieke leken zich bewust zijn, dat zij niet alleen nuttig werk leveren voor de profane wetenschap, maar zich bovendien voor de christelijke zaak zeer verdienstelijk maken, indien zij zich met alle betamende ijver en vlijt wijden aan oudheidkundige navorsingen en onderzoekingen en naar vermogen hun bijdrage leveren ter oplossing van dergelijke vraagstukken, thans nog niet geheel opgehelderd en doorschouwd. Alle menselijke kennis toch, ook de niet gewijde, die als eindige mededeling van de oneindige kennis Gods - op zichzelf reeds een eigen waardigheid en verhevenheid bezit, verkrijgt nieuwe en hogere waardigheid, ja wijding, wanneer zij wordt aangewend om de goddelijke dingen in helderder licht te plaatsen.
Referenties naar alinea 22: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 4 Wijze om moeilijke vraagstukken te behandelen
- Paragraaf 1 Moeilijkheden door de jongste onderzoekingen op gelukkige wijze opgelost
23
Door de boven vermelde grondigere navorsing van de oosterse oudheid, door een nauwgezetter onderzoek van de grondtekst zelf en door een meer uitgebreide en nauwkeurige kennis van de Bijbelse talen en van de oosterse talen in het algemeen, is met Gods hulp gelukkig bereikt, dat heden niet weinige van de vraagstukken ontraadseld en opgelost zijn, die ten tijde van onze voorganger Leo XIII, onsterfelijker gedachtenis, door beoefenaars der Bijbelkritiek, buiten de Kerk staande of haar zelfs vijandig gezind, werden ingebracht tegen de authenticiteit, oudheid, integriteit en geschiedkundige betrouwbaarheid van de heilige Schrift. De katholieke exegeten immers, een goed gebruik mak end van de wetenschappelijke wapenen, door de tegenstanders niet zelden misbruikt, hebben verklaringen gegeven die met het katholieke onderricht en met de oorspronkelijke, vanouds overgeleverde opvatting in overeenstemming zijn, en die terzelfder tijd tegen de moeilijkheden schijnen op te wegen, ofwel door nieuwe onderzoekingen en nieuwe vondsten te berde gebracht ofwel door de oudheid aan onze tijd ter oplossing nagelaten. Het gevolg hiervan is geweest, dat het vertrouwen in het gezag en de geschiedkundige waarachtigheid van de Bijbel, door zoveel aanvallen bij sommigen enigszins aan het wankelen geraakt, heden bij de katholieken volkomen is hersteld; ja, zelfs niet-katholieke schrijvers ontbreken niet die, na bezonnen en onpartijdig een onderzoek ingesteld te hebben, er toe gebracht zijn, ten minste hier en daar de meningen der nieuwere op te geven en tot de oudere opvattingen terug te keren. Deze gewijzigde stand van zaken is grotendeels te danken aan de onverdroten arbeid waarmede katholieke schriftuurvorsers, zonder zich in het minst door moeilijkheden of hinderpalen van welke aard ook te laten afschrikken, met alle kracht zich hebben ingespannen om een passend gebruik te maken van wat het hedendaagse onderzoek der geleerden op oudheidkundig, historisch, taalkundig gebied ter oplossing der nieuwe vraagstukken heeft opgeleverd.
Referenties naar alinea 23: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 2 Nog niet opgeloste en misschien onoplosbare vraagstukken
24
Interpretatie van de Bijbel in de Kerk ->=geentekst=
Niemand verwondere zich echter, dat nog niet alle 24 moeilijkheden zijn opgelost en volkomen overwonnen, maar dat ook heden ten dage nog ernstige vraagstukken aan de katholieke exegeten niet weinig zorg berokkenen. Dit is evenwel geenszins een reden om de moed te laten zinken; men denke er wel aan, dat het in de menselijke wetenschap niet anders toegaat dan in de natuur: namelijk, wat eenmaal aanvang genomen heeft, ontwikkelt zich geleidelijk, en geen vrucht wordt er geoogst dan na harde arbeid. Zo is het geschied, dat vragen die in het verleden onopgelost en hangende bleven, in onze dagen bij het voortschrijden der studies op gelukkige wijze een oplossing hebben gevonden. Daarom is er ook hoop, dat vraagstukken die nu nog zeer ingewikkeld en duister lijken, mettertijd door volhardend streven klaar open zullen liggen in het volle licht. En mocht de gewenste oplossing lang op zich laten wachten en ons niet toelachen, maar het bereiken van een gunstig resultaat wellicht eerst voor latere geslachten zijn weggelegd - dat dan niemand daarom misnoegd zij; want het is billijk, dat ook wij ervaren waaraan in hun tijd de heilige Vaders, vooral Augustinus vgl: 149 ad Paulinum, n. 34; PL 33, 644 [[[858]]] vgl: q. 53, n. 2; PL 40, 36 [[[2084]]] vgl: 146, n. 12; PL 37, 1907 [[[838]]], herinnerden: dat God namelijk de heilige geïnspireerde Boeken, die Hij ons gaf, opzettelijk met moeilijkheden heeft overstrooid, opdat wij daardoor krachtig zouden worden aangespoord ze veel te lezen en te bestuderen, en tegelijk zelf, door een heilzaam ervaren van de grenzen van ons mensenverstand, in passende deemoed zouden worden geschoold. Zelfs mogen wij er ons niet over verwonderen, indien op een of ander vraagstuk nooit een geheel afdoend antwoord wordt verkregen, omdat het soms over duistere dingen gaat, te ver afliggend van onze tijd en onze ervaring; en omdat ook de exegese, even goed als andere hogere wetenschappen, haar eigen geheimen kan hebben, die voor ons verstand onbegrijpelijk zijn en door geen enkele menselijke krachtsinspanning ooit kunnen worden ontraadseld.
Referenties naar alinea 24: 2
Le Saint-Père ->=geentekst=Interpretatie van de Bijbel in de Kerk ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 3 Onvermoeid en vol vertrouwen het onderzoekingswerk voortzetten
25
Door deze stand van zaken mag echter de katholieke schriftverklaarder, die van een werkdadige en sterke liefde voor zijn vak bezield is en zijn moeder de heilige Kerk van harte toegedaan, zich geenszins laten weerhouden om moeilijke, tot nog toe onopgeloste vraagstukken telkens opnieuw onder de ogen te zien, niet alleen om opwerpingen der tegenstanders af te weren, maar ook om te trachten er een deugdelijke verklaring voor te vinden, een verklaring, die getrouw overeenkomt met de kerkleer, vooral met de overgeleverde leer omtrent het volstrekt vrij zijn der heilige Schrift van dwaling, en die tevens op behoorlijke wijze voldoet aan de vaststaande resultaten van profane wetenschappen.
En alle andere kinderen der Kerk mogen bedenken, dat zij het pogen van deze stoere werkers in 's Heren wijngaard niet alleen volgens recht en billijkheid, maar ook met de allergrootste liefde moeten beoordelen; en de ongezonde zucht moeten verafschuwen om te menen, dat al wat nieuw is, reeds daarom bestreden of verdacht moet worden gemaakt. Want dit houden zij toch goed voor ogen, dat het bij de door de Kerk gegeven voorschriften en wetten gaat over de leer van geloof en zeden, en dat onder het vele, dat in de heilige Schrift behandeld wordt - in de wetgevende en historische boeken, in die der wijsheid en der profeten - slechts weinig in getal de plaatsen zijn, waarvan de zin door het kerkelijk gezag is bepaald, en niet veel talrijker de punten zijn waarover een eenstemmig gevoelen heerst onder de heilige Vaders.
Veel vraagstukken blijven er dus nog over, en wel zeer gewichtige, waarop bij behandeling en verklaring in volle vrijheid de scherpzinnigheid en het vernuft der katholieke exegeten geoefend kunnen en moeten worden, opdat ieder voor zich naar vermogen bijdrage tot het algemeen welzijn, tot steeds grotere voortgang der katholieke wetenschap en tot verdediging en glorie der Kerk. Deze ware vrijheid der kinderen Gods, die èn getrouw vasthoudt aan de leer der Kerk èn al wat profane wetenschap heeft opgediept als een godsgeschenk met dankbaar gemoed aanvaardt en gebruikt, is, gedragen en geschoord door aller toewijding, voorwaarde en bron van alle echte vruchtbaarheid en van alle waarachtige vooruitgang der katholieke wetenschap; zoals zo treffend onze voorganger Leo XIII z.g. opmerkt, zeggende: "Slechts wanneer harten één en beginselen veilig zijn, mag men uit de onderscheidene bemoeiingen van velen een grote voortgang in deze wetenschap verwachten." Acta XXII, p. 237 [[745]]
En alle andere kinderen der Kerk mogen bedenken, dat zij het pogen van deze stoere werkers in 's Heren wijngaard niet alleen volgens recht en billijkheid, maar ook met de allergrootste liefde moeten beoordelen; en de ongezonde zucht moeten verafschuwen om te menen, dat al wat nieuw is, reeds daarom bestreden of verdacht moet worden gemaakt. Want dit houden zij toch goed voor ogen, dat het bij de door de Kerk gegeven voorschriften en wetten gaat over de leer van geloof en zeden, en dat onder het vele, dat in de heilige Schrift behandeld wordt - in de wetgevende en historische boeken, in die der wijsheid en der profeten - slechts weinig in getal de plaatsen zijn, waarvan de zin door het kerkelijk gezag is bepaald, en niet veel talrijker de punten zijn waarover een eenstemmig gevoelen heerst onder de heilige Vaders.
Veel vraagstukken blijven er dus nog over, en wel zeer gewichtige, waarop bij behandeling en verklaring in volle vrijheid de scherpzinnigheid en het vernuft der katholieke exegeten geoefend kunnen en moeten worden, opdat ieder voor zich naar vermogen bijdrage tot het algemeen welzijn, tot steeds grotere voortgang der katholieke wetenschap en tot verdediging en glorie der Kerk. Deze ware vrijheid der kinderen Gods, die èn getrouw vasthoudt aan de leer der Kerk èn al wat profane wetenschap heeft opgediept als een godsgeschenk met dankbaar gemoed aanvaardt en gebruikt, is, gedragen en geschoord door aller toewijding, voorwaarde en bron van alle echte vruchtbaarheid en van alle waarachtige vooruitgang der katholieke wetenschap; zoals zo treffend onze voorganger Leo XIII z.g. opmerkt, zeggende: "Slechts wanneer harten één en beginselen veilig zijn, mag men uit de onderscheidene bemoeiingen van velen een grote voortgang in deze wetenschap verwachten." Acta XXII, p. 237 [[745]]
Referenties naar alinea 25: 1
Le Saint-Père ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Artikel 5 Gebruik van de heilige Schrift bij de onderrichting der gelovigen
- Paragraaf 1 De heilige Schrift op verschillende wijzen van nut in de priesterlijke bediening
26
Compendium Eucharisticum ->=geentekst=
Wie de onmetelijke krachtsinspanning overschouwt, door de katholieke exegese gedurende ongeveer twee duizend jaren aangewend om Gods woord, door de heilige Boeken aan de mensen medegedeeld, steeds beter en vollediger te verstaan en inniger lief te hebben, zal er zich gemakkelijk van overtuigen, dat de gelovigen en in het bijzonder de priesters een ernstige plicht hebben om van deze schat, door de grootste geesten gedurende zoveel eeuwen bijeengegaard, een overvloedig en eerbiedig gebruik te maken. God heeft immers de heilige Boeken niet aan de mensen gegeven om aan hun nieuwsgierigheid te voldoen of om hun een voorwerp van studie en onderzoek te verschaffen, maar zoals de apostel opmerkt, opdat dit woord van God ons "wijsheid ter zaligheid zou kunnen geven door het geloof in Christus Jezus" en "opdat de man Gods er door volmaakt zou worden en toegerust tot ieder goed werk." (2 Tim. 3, 15.17) [[b:2 Tim. 3, 15.17]] Dat de priesters derhalve, aan wie de zorg voor het eeuwige heil der gelovigen is toevertrouwd, deze hemelse rijkdommen - na in aandachtige studie de heilige Bladzijden doorvorst en zich door gebed en overweging eigen gemaakt te hebben -- in hun preken, schriftverklaringen en voordrachten vlijtig ten toon spreiden; dat zij de christelijke leer met woorden uit de heilige Schrift bekrachtigen en met treffende voorbeelden uit de gewijde geschiedenis, vooral uit het Evangelie van onzen Heer Jezus Christus, toelichten; en dat zij dit alles, met nijvere en waakzame vermijding van uit eigen brein opgediepte en ver gezochte toepassingen - die eigenlijk geen gebruik maar misbruik zijn van Gods woord - zó welsprekend, zó duidelijk en klaar voordragen, dat de gelovigen niet alleen er door worden opgewekt en aangevuurd tot een deugdzame levenswandel, maar tevens ook van een grote verering van de heilige Schrift worden vervuld. Van hun kant mogen de bisschoppen zich moeite geven deze verering bij de hun toevertrouwde gelovigen steeds meer te doen aangroeien en te vervolmaken, door al die initiatieven te bevorderen waarmee van apostolische ijver vervulde mannen op lofwaardige wijze trachten, kennis van en liefde tot de heilige Boeken bij de katholieken op te wekken en aan te wakkeren. Dat zij daarom de godsdienstige verenigingen begunstigen en hulpvaardig ter zijde staan, die zich ten doel stellen: uitgaven der heilige Schrift, vooral van de Evangeliën, onder de gelovigen te verspreiden, en met alle ijver te bevorderen dat de dagelijkse lezing er van op behoorlijke en vrome wijze in de christelijke huisgezinnen plaats vinde; dat zij de overzettingen der heilige Schrift, in de heden gebruikte talen met kerkelijke goedkeuring vervaardigd, met het woord krachtdadig aanbevelen en ook met de daad, als de liturgische voorschriften het toelaten; en dat zij ofwel zelf openbare lezingen of voordrachten over Bijbelse onderwerpen houden ofwel zorg dragen dat dit door andere, ter zake bijzonder kundige gewijde redenaars worde gedaan. De tijdschriften vervolgens, die met zoveel lof en vrucht in verschillende delen der wereld worden uitgegeven, hetzij om Bijbelvragen op wetenschappelijke wijze te behandelen en uiteen te zetten, hetzij om de vruchten van dit onderzoek voor het heilig dienstwerk of voor het heil der gelovigen te verwerken, mogen door alle parochiepriesters naar krachten worden gesteund en onder de verschillende klassen en standen van hun kudde te gelegener tijd en plaats worden verspreid. En deze zielenherders mogen er van overtuigd zijn, dat dit alles en wat verder nog door apostolische ijver en echte liefde voor Gods woord als tot dit verheven doel dienstig mocht worden uitgedacht, een krachtdadig hulpmiddel voor de zielzorg zal zijn.
Referenties naar alinea 26: 2
Dei Verbum ->=geentekst=Compendium Eucharisticum ->=geentekst=
Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 2 Bijbelonderricht in de seminaries
27
Aan niemand zal het evenwel ontgaan, dat de priesters dit alles rüet naar behoren kunnen volbrengen, tenzij zij in hun seminarietijd zich een werkzame en blijvende liefde voor de heilige Schrift hebben eigen gemaakt. Daarom moeten de bisschoppen, op wie de vaderlijke zorg voor hun seminaries drukt, er ijverig voor waken, dat ook op dit gebied niets worde nagelaten wat tot bereiking van dat doel gerieven kan. De bij bel professoren moeten het gehele onderricht in de heilige Schrift op zulk een wijze inrichten, dat zij de seminaristen, die daar voor het priesterschap en de prediking van Gods woord worden opgeleid, met een schriftuurkennis uitrusten en een Bijbelliefde bezielen, nodig om rijke vruchten in het apostolaat te kunnen verwachten. De exegetische verklaring moet daarom vooral op de theologische inhoud betrekking hebben met vermijding van overbodige uitweiddingen en met weglating van wat meer de nieuwsgierigheid prikkelt dan de ware leer en de hechte vroomheid bevordert; de zg. letterlijke, vooral de theologische zin stellen zij zó degelijk voor, leggen zij zó kundig uit, prenten zij met zóveel vuur in, dat bij hun leerlingen op enigerlei wijze gebeurt wat aan Jezus' leerlingen op weg naar Emmaus overkwam, die bij het horen van 's Meesters woorden uitriepen: "Brandde ons hart niet in ons toen Hij ons de Schriften verklaarde?" (Lc. 24, 32) [b:Lc. 24, 32] Op deze wijze zal de heilige Schrift voor de toekomstige priesters der Kerk zowel een zuivere en onuitputtelijke bron worden voor ieders eigen geestelijk leven als een krachtig voedsel voor hun weldra te aanvaarden heilig predikambt. Indien de seminarieprofessoren in dit allergewichtigste vak dat doel hebben bereikt, mogen zij blijde de overtuiging in zich meedragen, dat zij zeer veel tot heil der zielen, tot bevordering van de katholieke zaak, tot eer en glorie van God hebben bijgedragen en een werk hebben volbracht, ten nauwste aan het apostelambt verbonden.
Referenties naar alinea 27: 0
Geen referenties naar deze alineaExtra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- Paragraaf 3 Betekenis der heilige Schrift in deze oorlogstijd: een troost voor de bedroefden; voor allen een weg ter gerechtigheid
28
lndien wat wij gezegd hebben, eerbiedwaardige broeders en dierbare zonen, voor alle tijden geldt, dan is dit voorzeker nog veel dringender nodig in onze jammervolle tijd, nu bijna alle volkeren en naties in een zee van ellenden zijn ondergedompeld, nu een onmenselijke oorlog puinhoop bij puinhoop voegt, bloedbad na bloedbad aanricht, nu wij, bij de allerbitters te haat tussen de volkeren onderling verwekt, met grote smart getuigen zijn, dat in niet weinigen ieder gevoel niet slechts van christelijke matiging en liefde, maar zelfs van menselijkheid is verstikt. Wie anders is bij machte deze dodelijke wonden der menselijke samenleving te helen dan Hij, op wie zich de Prins der apostelen vol liefde en betrouwen beroept: "Heer, naar wie zouden wij gaan! Gij hebt woorden van eeuwig leven." (Joh. 6, 69) [b:Joh. 6, 69] Tot Hem, onzen allergoedertierenste Verlosser, moeten wij met de uiterste inspanning alle mensen terugvoeren: Hij toch is het die allen - de hoogste openbare gezagdragers even goed als de tot gehoorzaamheid en volgzaamheid verplichte onderdanen - waarachtige rechtschapenheid leert, onkreukbare gerechtigheid, edelmoedige liefde; Hij is het ten slotte, en Hij alleen, die grondslag en steunpilaar kan zijn van vrede en rust. "Want niemand mag een ander fundament plaatsen dan wat gelegd is, en dat is Jezus Christus." (1 Kor. 3, 11) [b:1 Kor. 3, 11] Deze bewerker nu des heils, Christus, zullen de mensen des te beter kennen, des te inniger liefhebben, des te getrouwer navolgen, naarmate zij ijverig tot kennis en overweging van de Schriften, vooral van het Nieuwe Testament, zijn aangespoord. Want, zoals de H. Hiëronymus zegt: "De Schrift niet kennen is Christus niet kennen" Proloog; PL 24, 17 [[1810]], en: "Als er iets is wat de wijzen man in dit leven staande houdt en hem er toe brengt, de kalmte des gemoeds te bewaren te midden van de benauwingen en beslommeringen der wereld, dan is het op de eerste plaats, meen ik, de overweging en de kennis der Schriften." Proloog, PL 26, 439 [[2086]] Hier putten zij, die door wederwaardigheden en bedroefnissen worden geteisterd en terneergeslagen, ware troost en goddelijke kracht tot lijden en verduren; hier, namelijk in de heilige Evangeliën,. is Christus, het hoogste en volkomen ideaal van gerechtigheid, liefde en erbarming, allen nabij; hier openen zich voor het verscheurde en ontstelde mensengeslacht de bronnen der goddelijke genaden, waarvan de achteruitstelling en de veronachtzaming het de volkeren en hun regeerders onmogelijk maken openbare rust en innerlijke eendracht ook maar enigszins te stichten en te staven; hier ten slotte leren allen Christus kennen, "die het Hoofd is van alle heerschappij en machten" (Kol. 2, 10) [b:Kol. 2, 10] en "die ons door God geworden is wijsheid, gerechtigheid, heiliging en verlossing." (1 Kor. 1, 30) [b:1 Kor. 1, 30]
Referenties naar alinea 28: 1
Interpretatie van de Bijbel in de Kerk ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media- HOOFDSTUK 3 Besluit
- === Opwekking tot allen die de schriftuurstudie beoefenen
29
Na alzo uiteengezet en aanbevolen te hebben wat dienstig schijnt om de schriftuurstudie aan de eisen van deze tijd aan te passen, rest ons alleen nog, eerbiedwaardige broeders en geliefde zonen, alle Bijbelvorsers, die aanhankelijke kinderen der Kerk zijn en getrouw haar leer en voorschriften volgen, met vaderlijke gezindheid geluk te wensen, dat zij tot zulk een verheven bediening zijn uitverkoren en geroepen, en tevens hen aan te moedigen, met steeds hernieuwde krachten het begonnen werk vol ijver en zorg voort te zetten. Een verheven bediening, zeggen wij: want wat is er voortreffelijker dan Gods woord zelf, bij ingeving van de Heiligen Geest aan de mensen geschonken, te doorvorsen, uit te leggen, voor te dragen aan de gelovigen, tegen de ongelovigen te verdedigen? Zelf ook wordt de schriftverklaarder door deze geestelijke spijze gevoed en gesterkt "tot bezinning des geloofs, tot vertroosting der hoop, tot opwekking der liefde." XIII, 18; PL 42, 294; CSEL 25, 400 [[2087]] "Midden er in leven, deze dingen overwegen, niets anders kennen, niets anders zoeken, schijnt het u niet hier op aarde reeds te wonen in het hemelse paradijs?" 53, 10; PL 22, 549 [[1052]] Mogen ook de gelovigen met dezelfde spijze op geestelijke wijze worden gevoed en daaraan godskennis en godsliefde ontlenen en eigen vervolmaking en geluk. Dat daarom de verklaarders van het goddelijk woord met al hun geesteskracht zich aan deze heilige taak wijden. "Dat zij bidden om te begrijpen" III, 56; PL 34, 89 [[2077]] zwoegen om dagelijks een dieper inzicht te krijgen in de geheimen der heilige Schriften, onderricht geven en preken om de schatten van Gods woord ook voor anderen te ontsluiten. Wat in vroegere eeuwen voortreffelijke schriftverklaarders met zo grote vrucht hebben volbracht, moge ook door de thans levende naar vermogen worden nagestreefd, zodat de Kerk ook nu, evenals in vervlogen tijden, uitmuntende leraren hebbe in het verklaren der goddelijke Geschriften; en mogen door middel van hun arbeid en moeite de gelovigen alle licht, bemoediging en vreugde der heilige Schrift gewinnen. In dit voorzeker moeilijke en zware ambt mogen ook zij zelf "de heilige Boeken tot vertroosting" (1 Kron. 12, 9) [b:1 Kron. 12, 9] hebben en het beloofde loon indachtig zijn, dat namelijk "de wijzen zullen schitteren als het licht aan de hemel, en die velen tot gerechtigheid onderwijzen, als sterren Voor eeuwig en immer." (Dan. 12, 3) [b:Dan. 12, 3]
Referenties naar alinea 29: 1
Interpretatie van de Bijbel in de Kerk ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social media
30
En terwijl wij vurig wensen, dat alle kinderen der Kerk, en vooral de schriftuurprofessoren, de opgroeiende geestelijkheid en de gewijde redenaars, door de voortdurende overweging van Gods woord mogen smaken, hoe goed en zoet de geest des Heren is (Wijsh. 12, 1) [[b:Wijsh. 12, 1]], geven wij als onderpand van hemelse genadegaven en als bewijs van onze vaderlijke welwillendheid, aan u allen en aan ieder van u in het bijzonder, eerbiedwaardige broeders en geliefde zonen, van ganser harte in de Heer de apostolische zegen.
Gegeven te Rome bij St. Pieter, de 30e september, feestdag van de H. Hiëronymus, de grootste kerkleraar in de schriftverklaring, in het jaar 1943, het vijfde van ons pontificaat.
PAUS PIUS XII
Referenties naar alinea 30: 1
Interpretatie van de Bijbel in de Kerk ->=geentekst=Extra opties voor deze alinea
Kopieer alinea-URL naar klembord Reageer op deze alinea Deel op social mediaReferenties naar dit document: 21
Open uitgebreid overzichthttps://beta.rkdocumenten.nl/toondocument/614-divino-afflante-spiritu-nl